STADERMANN
LUITEN
ADVOCATEN
Datum: 13 juni 2017
VERWEERSCHRIFT
inzake:
de heer C.P.J. EVERAERT, bedrijfsarts,
verbonden aan Arbo Unie te Arnhem, te dezer zake domicilie kiezende te Rotterdam, ten kantore van zijn gemachtigde mr. J.C. Rous
verweerder,
tegen:
de heer R.G.W. MÄKEL,
wonende te
klager,
De heer Mäkel heeft op 29 maart 2017 een brief aan het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle gestuurd, waarmee hij een tuchtklacht indient tegen de heer Everaert. Everaert zal in dit verweerschrift reageren op die klacht. Hij zal eerst de relevante feiten schetsen en daarna ingaan op de verwijten die de heer Mäkel hem maakt.
Als productie 1 bij dit verweerschrift legt Everaert over de werknemersinformatiekaart van de heer Mäkel (hierna: “status”). De spreekuurrapportages van Everaert, waarin hij de met de heer Mäkel tijdens het spreekuur besproken adviezen heeft weergegeven, heeft de heer Mäkel als bijlagen 3 en 16 bij zijn klaagschrift gevoegd.
Everaert stelt voorop dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen om gaat of hij bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Niet ter toetsing ligt voor of dat handelen beter had gekund. (zie bijv. Regionaal Tuchtcollege Zwolle, 4 augustus 2015, te kennen uit Centraal Tuchtcollege, 7 juni 2016, C2015.302).
De klacht van de heer Mäkel heeft betrekking op handelen van Everaert van negenenhalf jaar geleden. Hij heeft de klacht derhalve vlak voor het verstrijken van de verjaringstermijn van tien jaar ingediend. De beoordeling van dat handelen dient te worden gedaan naar de normen en standaarden, die in 2007 golden.
Feiten
Everaert is werkzaam als bedrijfsarts bij Arbo Unie te Arnhem. Hij begeleidt sinds 2006 werkgever Von Gahlen Nederland B.V. te Zevenaar en diens werknemers. Von Gahlen is een onderneming die producten (van metaal en lood) ter afscherming tegen gammastraling vervaardigt. De heer Mäkel was vanaf 1 april 2004 als tekenaar in dienst van Von Gahlen of van de aan haar gelieerde dochteronderneming Duinrand B.V. Duinrand fabriceert en bewerkt voorwerpen van lood, tin of alliages daarvan.
De heer Mäkel bezocht het arbeidsomstandigheden spreekuur van Everaerts voor de eerste keer op 23 april 2007 in verband met beeldschermwerk gebonden klachten aan zijn onderarmen en een gekneusde rib. Ondanks dat hij de beschikking had gekregen over een ergonomische muis en een geïnstalleerde beeldschermtachograaf, namen de klachten aan zijn onderarmen niet af. Everaerts adviseerde de heer Mäkel en Von Gahlen dat de heer Mäkel een aantal weken zou vermijden om veel beeldschermwerk te verrichten en dat er een werkplekonderzoek zou plaatsvinden ter optimalisering van zijn werkplek. De heer Mäkel kon zich vinden in dat advies.
Vervolgens had de heer Mäkel op 1 mei 2007, vanwege een ziekmelding, telefonisch contact met de arbo-adviseur Boelens. Tijdens dat contact heeft de heer Mäkel laten weten dat de klachten aan zijn armen waren verergerd. Tanden poetsen, auto rijden en dergelijke ging erg moeizaam. Daarbij had er – ondanks het advies daartoe van Everaert – nog geen werkplekonderzoek plaatsgevonden. Von Gahlen vond dat (nog) niet nodig.
Tijdens het spreekuur van Everaert op 9 mei 2007 gaf de heer Mäkel aan dat de klachten aan zijn armen schommelden. Hij had zijn werkzaamheden voor Von Gahlen hervat, maar zijn computer stond daarbij uit. De komst van nieuw aangepast meubilair was volgens de heer Mäkel uitgesteld vanwege de kosten. Hij vroeg de bedrijfsarts om advies over een behandeling en een verwijzing daartoe.
Everaert heeft Von Gahlen (en de heer Mäkel) naar aanleiding van het consult op 9 mei 2007 geadviseerd om het werk van de heer Mäkel nog een periode aan te passen. Daarnaast verwees hij de heer Mäkel op basis van zijn bevindingen bij lichamelijk onderzoek die op een specifieke blessure wezen, naar “Instituut Tenniselleboog”. Hij adviseerde werkgever en werknemer vanwege mogelijke meerkosten van minder dan 200 euro, met elkaar in overleg te treden.
In de tussentijd had Everaert van Von Gahlen vernomen dat zij bezig was om verschillende stoelen te testen, waarbij rekening werd gehouden met de lengte van de heer Mäkel. Aan de verwijzing naar het Instituut Tenniselleboog was volgens Von Gahlen (nog) geen gevolg gegeven, omdat het mogelijk zou zijn dat de door de heer Mäkel ervaren klachten met behulp van intensiever squashen, hetgeen de heer Mäkel deed, zouden afnemen.
Op 22 mei 2007 zag Everaert de heer Mäkel opnieuw. De klachten aan zijn armen waren toen volgens de heer Mäkel (iets) verminderd. De heer Mäkel meldde dat zijn klachten vermoedelijk vanwege zijn gemoedstoestand konden worden verklaard en dat hij boos was vanwege aspecten van de bedrijfscultuur. Hij was bezig met solliciteren naar een andere baan. Everaert heeft de heer Mäkel en Von Gahlen geadviseerd om met elkaar in gesprek te gaan over een oplossing, en hij heeft daarover telefonisch met Von Gahlen gesproken. Van het door Everaert negeren van de verwijten, die de heer Mäkel Von Gahlen maakte, was geen sprake, Everaert heeft die verwijten ook in de status genoteerd. Het advies om met elkaar in gesprek te gaan is het gevolg daarvan. Het is niet aan Everaert om vanuit zijn onafhankelijke positie als bedrijfsarts een inhoudelijk oordeel te geven over deze verwijten.
Vervolgens heeft (buiten de aanwezigheid van Everaert) een gesprek tussen Von Gahlen en de heer Mäkel plaatsgevonden.
De heer Mäkel pakte zijn werkzaamheden als tekenaar, waarbij hij relatief veel beeldschermwerk verrichtte, weer deels op. Dat ging hem steeds beter af, liet hij Everaert weten tijdens het spreekuur op 3 juli 2007. Everaert heeft toen geadviseerd dat nu de klachten en beperkingen van de heer Mäkel waren verminderd, hij zijn eigen werkzaamheden weer kon verrichten. De heer Mäkel kon naar het oordeel van Everaert per 4 juli 2007 als hersteld worden geregistreerd. Wel dienden Von Gahlen en de heer Mäkel gezamenlijk te waken voor overbelasting. De heer Mäkel kon zich vinden in dat advies.
Vervolgens zag Everaert de heer Mäkel bijna vier maanden later op 25 oktober 2007 op verzoek van Von Gahlen. Daaraan was voorafgegaan dat heer Mäkel Von Gahlen op 22 oktober 2007 een ultimatum had gesteld om het ventilatieprobleem in de tekenkamer, waar hij zijn werkzaamheden verrichtte, binnen 2 dagen op te lossen (zie bijlage 2 bij het klaagschrift van de heer Mäkel). Aangezien Von Gahlen niet binnen de door de heer Mäkel gestelde termijn gevolg had gegeven aan diens sommatie, meldde de heer Mäkel zich op 24 oktober 2007 ziek.
In de ochtend van 25 oktober 2007 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen Von Gahlen en de heer Mäkel (zie het e-mailbericht van de heer Mäkel d.d. 25 oktober 2007, bijlage 4 bij zijn klaagschrift). Ook daarna was de heer Mäkel niet bereid om zijn werkzaamheden te hervatten. Von Gahlen en hij spraken af dat de heer Mäkel die middag de bedrijfsarts (Everaert) zou bezoeken. Everaert zou dan beoordelen of de heer Mäkel op dat moment arbeids(on)geschikt was.
Tijdens het spreekuur van Everaert die middag liet de heer Mäkel weten dat hij op dat moment hoofdpijn noch andere gezondheidsklachten had. Hij schreef de hoofdpijn, die hij de dagen daarvoor had gehad, toe aan onvoldoende kwaliteit van het binnenklimaat in de tekenkamer waar hij zijn werkzaamheden verrichtte. Hij gaf aan niet van plan te zijn om weer te gaan werken. De discussie met Von Gahlen over het binnenklimaat in de tekenkamer was geëscaleerd.
Aangezien de heer Mäkel geen gezondheidsklachten had tijdens het spreekuur op 25 oktober 2007, was er naar het oordeel van Everaert geen medische grond voor arbeidsongeschiktheid. Daarbij waren de hoofdpijnklachten, die hij de dagen daarvoor had, niet van dien aard dat de heer Mäkel zijn werkzaamheden naar het oordeel van Everaert uit preventief oogpunt niet kon hervatten (zie de spreekuurrapportage van Everaert d.d. 25 oktober 2007, bijlage 3 bij het klaagschrift)
Wel adviseerde Everaert een onderzoek naar de luchtkwaliteit in de tekenkamer. In afwachting van de resultaten van dat onderzoek, heeft Everaert tevens voorgesteld dat de printer uit de tekenkamer naar de gang werd verplaatst. Everaert was destijds overigens niet bekend met klachten van andere werknemers over het binnenklimaat in de tekenkamer.
Daarnaast gaf Everaert aan dat als de discussie over de oorzaak van de hoofdpijnklachten, de gevolgen en de oplossingen daarvoor en het bijkomende gedrag zou verscherpen, er een arbeidsconflict zou kunnen ontstaan. In de geest van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten (hierna: “STECR”) heeft Everaert Von Gahlen en de heer Mäkel in overweging gegeven om een mediator in te schakelen in geval van escalatie. Ook heeft Everaert met Von Gahlen besproken hoe verdere escalatie kon worden voorkomen (zie de als productie 1 overgelegde status en bijlage 3 bij het klaagschrift).
De heer Mäkel heeft de Afdeling Handhaving van de Gemeente Zevenaar verzocht om te onderzoeken of de tekenkamer van Von Gahlen voldeed aan de eisen van het bouwbesluit met betrekking tot de ventilatie. Op 25 oktober 2007 heeft een ambtenaar van de Gemeente een bouwcontrole uitgevoerd in de tekenkamer (zie bijlage 11 bij het klaagschrift). Deze ambtenaar concludeerde dat het aannemelijk was dat er een tekort in de luchtverversing was en dat slechts tweederde van de vereiste capaciteit werd behaald. Hij stelde Von Gahlen in de gelegenheid om vóór 14 januari 2008 (derhalve binnen drie maanden in plaats van de door de heer Mäkel gestelde termijn van twee dagen) zorg te dragen voor een adequate voorziening voor de luchtverversing.
In de tussentijd had op 6 november 2007 het door Everaert geadviseerde werkplekonderzoek door een arbeidshygiënist plaatsgevonden. Het rapport met de resultaten van dat onderzoek d.d. 14 november 2007 heeft de heer Mäkel als bijlage 12 bij zijn klaagschrift gevoegd. De ventilatie in de tekenkamer was naar het oordeel van de arbeidshygiënist niet optimaal en was het zijns inziens wenselijk dat er maatregelen getroffen zouden worden om het werkcomfort te verbeteren. Daarbij merkte hij op dat de werkgever daar al mee bezig was.
Ook gaf de arbeidshygiënist aan dat er op basis van de meetresultaten geen enkele indicatie voor was dat de kwaliteit van de lucht in de tekenkamer schadelijk was voor de gezondheid. De resultaten van het onderzoek van de arbeidshygiënist waren dan ook geen reden voor Everaert om zijn oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van de heer Mäkel te herzien en/of anders te adviseren over maatregelen met betrekking tot de werkplek van de heer Mäkel.
De heer Mäkel bleef vervolgens weigeren om zijn werkzaamheden voor Von Gahlen te hervatten, terwijl Von Gahlen hem – naar Everaert achteraf heeft vernomen – had opgeroepen om op zijn werk te verschijnen.
Voorts heeft de heer Mäkel UWV verzocht om een deskundigenoordeel. Kennelijk was UWV in eerste instantie niet bereid om dat te doen, maar deed zij dit alsnog toen de heer Mäkel haar dat nogmaals verzocht. UWV heeft Everaert op 6 december 2007 laten weten dat de heer Mäkel ook naar haar oordeel arbeidsgeschikt is voor zijn eigen werkzaamheden (zie pagina 6 van de als productie 1 overgelegde status). Everaert beschikt niet over het schriftelijke deskundigenoordeel van UWV. De heer Mäkel heeft dat ook niet bij zijn klaagschrift gevoegd.
Na het consult op 25 oktober 2007 heeft de heer Mäkel het spreekuur van de heer Everaert niet meer bezocht. Aangezien de heer Mäkel niet arbeidsongeschikt was, hij en Von Gahlen bij weten van Everaert in gesprek waren over een oplossing voor hun geschil en uit de resultaten van de werkplekonderzoeken van de Gemeente en de arbeidshygiënist niet was gebleken dat de situatie op de werkplek van de heer Mäkel schadelijk was voor zijn gezondheid, was daarvoor ook geen reden.
Het laatste en het enige bericht dat de arbodienst nog ontving was dat de heer Mäkel per 16 januari 2008 uit dienst van Von Gahlen, althans Duinrand B.V., is getreden.
Inmiddels is het Everaert bekend dat, nadat Von Gahlen de heer Mäkel op staande voet had ontslagen (zie bijlage 12 bij het klaagschrift), zij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de Rechtbank Arnhem heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling van dat verzoek op 8 januari 2008 hebben Von Gahlen en de heer Mäkel – naar Everaert afleidt uit het als bijlage 14 bij het klaagschrift gevoegde proces-verbaal – een regeling getroffen. Deze regeling hield in dat Von Gahlen, althans Duinrand B.V., het ontslag op staande voet introk en de Rechtbank verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 16 januari 2008, zonder toekenning van een vergoeding aan de heer Mäkel. De heer Mäkel zou zich, zo vermeldt het proces-verbaal, refereren aan het oordeel van de Rechtbank daarover.
Daarnaast kwamen partijen overeen dat Duinrand B.V. het salaris van de heer Mäkel zou doorbetalen tot het einde van de arbeidsovereenkomst en dat zij hem een neutraal getuigschrift zou verstrekken (zie bijlage 14 bij het klaagschrift).
De Rechtbank wees op 8 januari 2008 een beschikking, waarin zij de arbeidsovereenkomst conform het verzoek van Duinrand B.V. ontbond wegens verandering in de omstandigheden in de zin van art. 7:685 BW. Daarbij overwoog de Rechtbank dat van omstandigheden die tot een vergoeding naar billijkheid zouden moeten leiden niet was gebleken. Daarbij speelde een rol dat de heer Mäkel sinds enkele maanden geen werkzaamheden meer voor Duinrand B.V. verrichtte (zie bijlage 15 bij het klaagschrift van de heer Mäkel). Uit het klaagschrift van de heer Mäkel leidt Everaert af dat de Rechtbank tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2008 zou hebben aangegeven dat de ontstane situatie, behoudens het ontslag op staande voet, aan de heer Mäkel te wijten was.
Eerst negenenhalf jaar nadat de heer Mäkel op 25 oktober 2007 het spreekuur van Everaert bezocht, verzocht de heer Mäkel Everaert in maart 2017 om zijn status te verstrekken (productie 2). Daarbij kondigde hij aan een tuchtrechtelijke klacht tegen Everaert te zullen indienen. Nadat Everaert de heer Mäkel de status had toegestuurd, ontving hij bericht van het Tuchtcollege over de onderhavige procedure.
Verwijten
De heer Mäkel verwijt Everaert dat a) hij heeft ontkend en genegeerd dat er in 2007 sprake was van een (ernstig) arbeidsconflict tussen de heer Mäkel en Von Gahlen, b) Everaert de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten ten onrechte niet heeft toegepast, c) Everaert zich niet heeft gehouden aan het “Standpunt Claimbeoordeling” van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskundige NVAB (juni 2005) (hierna: “Standpunt Claimbeoordeling”) (productie 3), d) Everaert de heer Mäkel onbeschermd heeft teruggestuurd naar Von Gahlen e) het arbeidsconflict tussen de heer Mäkel en Von Gahlen na het spreekuurbezoek op 25 oktober 2007 zo ver was geëscaleerd dat de heer Mäkel (onrechtmatig) op staande voet werd ontslagen en f) Everaert zich ook ten tijde van de RSI-klachten die de heer Mäkel in het voorjaar van 2007 niet heeft gehouden aan het Standpunt Claimbeoordeling.
Everaert herkent zich niet in deze verwijten. Alvorens daarop inhoudelijk in te gaan, merkt Everaert op dat bij het klaagschrift van de heer Mäkel correspondentie is gevoegd tussen hem en Von Gahlen, althans Duinrand B.V., over onder andere het ontslag op staande voet. Everaert was, voordat hij kennisnam van het klaagschrift niet bekend met deze correspondentie. Dat is logisch, nu hij daarbij niet betrokken was.
Uit deze correspondentie en de inhoud van het klaagschrift leidt Everaert wel af dat de heer Mäkel ontevreden is (en dat is nog zwak uitgedrukt) over de bedrijfsvoering van Von Gahlen ten tijde van zijn dienstverband, de opstelling van Von Gahlen tegenover hem en andere werknemers, de maatregelen die Von Gahlen al dan niet nam ten behoeve van de arbeidsomstandigheden van de heer Mäkel, de beweerdelijke weigering van Von Gahlen tot mediation en het ontslag op staande voet dat Von Gahlen de heer Mäkel aanzegde. De beweerdelijke tekortkomingen en misdragingen van Von Gahlen (zie pagina 14 van het klaagschrift) kunnen Everaert niet worden aangerekend. Hij staat daar buiten. Everaert zal zich dan ook beperken tot een reactie op de verwijten die de heer Mäkel hem maakt en hij zal daarbij niet ingaan op de correspondentie tussen Von Gahlen en de heer Mäkel.
Arbeidsconflict
Everaert heeft het arbeidsconflict tussen Von Gahlen en de heer Mäkel ontkend noch genegeerd. Integendeel, Everaert heeft tijdens het spreekuur op 25 oktober 2007 met de heer Mäkel gesproken over het (dreigende) conflict en hij heeft dat ook benoemd in zijn berichtgeving naar Von Gahlen (waarvan de heer Mäkel een kopie ontving). Daarbij heeft Everaert de suggestie gedaan om een mediator in te schakelen.
Dat de relatie tussen Von Gahlen en de heer Mäkel zich na oktober 2007 niet meer herstelde, het conflict tussen Von Gahlen en de heer Mäkel aanhield en drie maanden later via de Rechtbank met een regeling eindigde, leidt er niet toe dat Everaert tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat geldt ook voor het feit dat Von Gahlen en de heer Mäkel geen gevolg hebben gegeven aan het advies van Everaert om een mediator in te schakelen, ongeacht wat de oorzaak daarvan was. Dat is hun eigen verantwoordelijkheid. Bovendien is mediation alleen mogelijk als beide partijen daarmee instemmen.
STECR werkwijzer Arbeidsconflicten (2006)
De STECR (versie 2006) is geen richtlijn die bedrijfsartsen in 2007 verplicht moesten toepassen. Het was (en is nog steeds) een advies dat bedrijfsartsen en andere zorgverleners handvatten kan geven in conflictsituaties tussen werkgever en werknemers. Het verdient aanbeveling om in de geest van deze werkwijzer te werken. Everaert heeft dat ook gedaan door Von Gahlen en de heer Mäkel op 25 oktober 2007 in overweging te geven een mediator in te schakelen ingeval van escalatie van het conflict tussen hen.
Voorts was er in 2007 bij een arbeidsconflict geen rol voor de bedrijfsarts als procesbegeleider weggelegd, als er geen medische grond is voor arbeidsongeschiktheid. Die situatie deed zich hier voor. De heer Mäkel was naar het oordeel van Everaert immers niet arbeidsongeschikt op medische gronden. Het UWV heeft dat oordeel onderschreven.
Dat de bedrijfsarts onder deze omstandigheden geen rol als procesbegeleider heeft, is ook vermeld op pagina 72 van de STECR (bijlage 17 bij het klaagschrift).
“Cruciaal in het begeleidingsproces is de vraag of er sprake is van medische beperkingen of niet. Als er geen medische beperkingen zijn, komt er in principe geen medische begeleiding of interventie aan te pas. De andersoortige interventies kunnen met of zonder hulp van de Arbodienst tot stand komen.”
Daarbij past het een (bedrijfs)arts om pas op de plaats te maken, als er voor hem geen rol is weggelegd, zoals in het onderhavige geval. Naast het advies om met elkaar in gesprek te gaan en de suggesties om bij verdere escalatie een mediator in te schakelen, was er in casu voor Everaert geen rol weggelegd. Hij behoefde zich niet te mengen in het geschil tussen de heer Mäkel en Von Gahlen. Bovendien heeft Everaert steeds van zowel Everaert als Von Gahlen begrepen dat zij met elkaar in gesprek waren over een oplossing, die uiteindelijk op 8 januari 2008 is bereikt.
De rol van Everaert beperkte zich derhalve tot het beoordelen van de arbeids(on)geschiktheid van de heer Mäkel en het ondernemen van actie naar aanleiding van de klachten van de heer Mäkel over het binnenklimaat in de tekenkamer. Daarnaast heeft Everaert Von Gahlen en Everaert adviezen gegeven om escalatie van hun geschil te voorkomen. De oplossing die de heer Mäkel en Von Gahlen gezamenlijk bereikten behoefde Everaert niet met hen te evalueren.
Standpunt Claimbeoordeling NVAB (juni 2005)
Zoals uit het Standpunt Claimbeoordeling volgt, heeft de bedrijfsarts als medicus de taak om de gezondheid van de werknemers te beschermen en te bevorderen. Hij heeft daarbij op grond van zijn medische deskundigheid de rol van probleembeoordelaar, zowel ten aanzien van de medische belastbaarheid van de werknemer als ten aanzien van andere (medische) omstandigheden, die voor een werkgever niet altijd goed te duiden zijn (zie pagina’s 3 en 4 van het als productie 3 bijgevoegde Standpunt Claimbeoordeling).
In het onderhavige geval heeft Everaert voormelde taken vervuld. Hij heeft naar aanleiding van de hoofdpijnklachten van de heer Mäkel (die op het moment dat hij de heer Mäkel op 25 oktober 2007 zag niet meer aan de orde waren) geadviseerd om het binnenklimaat in de tekenkamer (per direct) te verbeteren door de printer van de tekenkamer naar de gang te verplaatsen. Dat er naar het oordeel van Everaert op dat moment geen medische gronden waren voor de arbeidsongeschiktheid van de heer Mäkel, leidt er niet toe dat Everaert in strijd heeft gehandeld met het Standpunt Claimbeoordeling en dat hij de heer Mäkel onvoldoende heeft beschermd.
Ook heeft Everaert voorgesteld dat een arbeidshygiënist de kwaliteit van het binnenklimaat zou onderzoeken. Dat onderzoek heeft binnen twee weken na het spreekuur van 25 oktober 2007 plaatsgevonden.
Dat de uitkomsten van dat onderzoek Everaert vervolgens geen aanleiding gaven om zijn oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van de heer Mäkel te herzien, betekent niet dat Everaert zijn rol en taken uit hoofde van het Standpunt Claimbeoordeling niet in acht heeft genomen en dat hij tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld. Everaert herhaalt hierbij dat de opstelling en de gedragingen van Von Gahlen, waaronder het ontslag op staande voet, hem niet zijn aan te rekenen. Hij staat daarbuiten.
Voorts was er ook ten tijde van de RSI-klachten geen sprake van veronachtzaming van het Standpunt Claimbeoordeling door Everaert en evenmin van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag.
Afrondend
Everaert betreurt het dat de heer Mäkel ontevreden is over de begeleiding die hij hem in 2007 heeft gegeven en de regeling die de heer Mäkel destijds met Von Gahlen heeft getroffen om hun conflict te beëindigen. In het bijzonder betreurt Everaert het feit dat de heer Mäkel het daarmee kennelijk, althans dat leidt Everaert uit zijn klaagschrift af, na negenenhalf jaar nog steeds moeilijk heeft.
Dat laat echter onverlet dat Everaert bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen in 2007 in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Everaert heeft derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Conclusie
De door de heer Mäkel ingediende tuchtklacht is ongegrond. Everaert verzoekt het Tuchtcollege dienovereenkomstig te beslissen.
Gemachtigde
Mr. J.C. Rous
(Bijlagen zijn weggelaten)