BIJLAGE – KLAAGSCHRIFT – Everaert

Arnhem, 29 maart 2017
Geachte mevrouw/mijnheer,

Middels deze klaagbrief dien ik een klacht in namens mijzelf tegen de heer C.P.J. Everaert, geregistreerd in het BIG register onder nummer: 89020911001.

De heer Everaert is momenteel bedrijfsarts in dienst van de Arbo Unie en was dit ook in 2007, toen hij in opdracht van mijn toenmalige werkgever diverse malen werd ingeschakeld om advies te geven bij mijn RSI problemen in mijn armen. Mijn laatste bezoek aan de heer Everaert was naar aanleiding van een arbeidsconflict. Enkele dagen later werd ik op staande voet ontslagen.

De kern van mijn klachten is, dat de heer Everaert zich niet heeft gehouden aan de richtlijnen, voorschriften en aanbevelingen voor bedrijfsartsen. Hierdoor had hij mij aan mijn lot overgelaten aan een werkgever die zich jegens mij misdroeg, terwijl hij mij tegen deze werkgever in bescherming had moeten nemen.

SAMENVATTING
In 2005 kwam ik als tekenaar/constructeur in dienst bij Von Gahlen te Zevenaar. Het bleek dat Von Gahlen een familiebedrijf was, dat sinds enkele jaren door een veranderende vraag vanuit de markt steeds meer zelf grootschalige technische projecten op een specifiek gebied was gaan aanbieden, terwijl zij dit van oudsher niet gewend waren. De organisatie was dan ook niet goed ingericht om deze technische projecten uit te voeren, mede doordat de directie zelf niet technisch was. Ten gevolge van de vele organisatorische problemen, hadden op de tekenkamer dan ook op een gegeven moment 3 van de 5 tekenaars/constructeurs RSI klachten. Zelf had ik op een gegeven moment ook last van RSI klachten, waardoor ik mijn werk enige tijd niet kon doen. Een van de problemen was, dat het personeel als werkvolk werd gezien en behandeld, waarmee niet werd overlegd. Problemen werden dan ook doorgaans niet door de directie gehoord, laat staan dat deze problemen door de directie werden erkend en aangepakt. Het gevolg was onder meer, dat het bijna een half jaar had geduurd, voordat mijn bureau en bureaustoel (en van diverse collega’s) werden vervangen voor meer ergonomische exemplaren. Zie voor mijn ongeschikte werkplek bijlage 1.

Eind 2005 werd de tekenkamer uitgebreid door een aangrenzende ruimte erbij te betrekken. Bij de oplevering was geen mechanische ventilatie aangelegd, terwijl dit volgens de verleende bouwvergunning wel had gemoeten. Dit was voor het personeel op de tekenkamer geen probleem, daar het personeel voor luchtverversing ramen kon open zetten. Nadat voor de tweede keer in korte tijd na de verbouwing een snelkraak op de tekenkamer was gepleegd, diende Von Gahlen voor de verzekeringsmaatschappij de draai-kiepramen vast te schroeven, zodat deze niet meer open konden. Tevens werd aan de binnenzijde tralies aangebracht (zie bijlage 1). Dit was begin 2006. Het personeel op de tekenkamer had geprotesteerd tegen deze beslissing, maar de directie luisterde hier niet naar en vertelde dat deze oplossing slechts tijdelijk was.

Nadat in oktober 2007 de tweede nieuwe tekenaar op de tekenkamer werd geplaatst, kreeg ik gedurende de dag klachten, zoals sufheid, vermoeidheid en hoofdpijn. Voor mij was het duidelijk, dat mijn klachten het gevolg waren van de zeer gebrekkige ventilatiemogelijkheden en het nog altijd ontbreken van mechanische ventilatie. Omdat ik de enige werknemer op de tekenkamer was met gezondheidsklachten, werd ik niet serieus genomen: mijn klachten werden door de directie genegeerd. Omdat voor mij een onwerkbare situatie was ontstaan door nalatigheid van de directie zelf, kon ik niet anders dan de directie een ultimatum stellen om voor mij een gezonde werkomgeving af te dwingen. Dit heb ik gedaan middels een email van maandag 22 oktober 2007 (bijlage 2), die ik aan vier mensen had gestuurd. Volgens mijn email liep mijn ultimatum af op woensdag 31 oktober. Dit was een fout van mij, want ik had de aankomende woensdag (24 oktober 2007) in mijn hoofd. Die woensdag kwam ik op mijn werk en het bleek na het controleren van mijn e-mails, dat ik na twee dagen nog geen enkele reactie op mijn email had gekregen. Zoals ik in mijn email had aangekondigd, meldde ik mij per direct ziek en heb het pand verlaten. Dit werd niet door de directie geaccepteerd en ik werd dan ook telefonisch gesommeerd per direct mijn werkzaamheden te hervatten. Dit heb ik geweigerd.

Op donderdag 25 oktober is er een gesprek geweest tussen Von Gahlen en mij. De directie (de zoon van de directeur) wilde mij geen andere werkplek aanbieden en ik weigerde op mijn bestaande werkplek onder dezelfde omstandigheden aan het werk te gaan. Er werd afgesproken dat ik die middag de bedrijfsarts zou bezoeken, die zou moeten gaan bepalen of ik ziek was of niet. De bedrijfsarts was de heer Everaert, die in dienst was van de Arbo Unie.

Ik heb netjes mijn verhaal bij de heer Everaert kunnen doen. Het was hem duidelijk dat het arbeidsconflict inmiddels zover was geëscaleerd, dat ik weigerde op mijn ziekmakende werkplek aan het werk te gaan. Naar aanleiding van het spreekuurbezoek gaf hij aan mij zijn spreekuurrapportage (bijlage 3). In de spreekuurrapportage stonden drie belangrijke onderstaande citaten:

Er is geen medische grond om te blijven verzuimen. Ik acht hem weer arbeidsgeschikt voor het eigen werk.

Indien de discussie rondom oorzaak, gevolg en oplossingen en het bijkomend gedrag zich verscherpen, kan een arbeidsconflict ontstaan. Het is wellicht verstandig om in geval van escalatie mediation in te schakelen om verscherping van een conflict te voorkomen.

Met betrekking tot het binnenklimaat en mogelijke oplossingen kan de arbeidshygiënist van Arbo Unie onderzoek uitvoeren en advies uitbrengen.

Destijds was ik niet geheel op de hoogte van de functie van een bedrijfsarts en zijn rol bij een arbeidsconflict. Ik vond destijds de inhoud van de spreekuurrapportage van de heer Everaert onlogisch en was het dan ook niet mee eens. Ten eerste had hij geschreven, dat er geen medische grond was om te blijven verzuimen. De heer Everaert ging voorbij aan het feit, dat er ook niet medische gronden konden bestaan om te blijven verzuimen: ongezonde lucht op de tekenkamer. Ten tweede had hij geschreven dat een arbeidsconflict kon ontstaan en adviseerde daarom mediation, terwijl naar mijn mening ik reeds in een ernstig arbeidsconflict verzeild was geraakt. Ten derde vond ik het onlogisch dat de heer Everaert had geadviseerd het binnenklimaat door een arbeidshygiënist te laten onderzoeken, maar mij tot die tijd wel aan het werk stuurde. Ik was het dus niet eens met de heer Everaert en had dus een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd.

Naar aanleiding van het spreekuurbezoek en het advies van de heer Everaert had Von Gahlen diverse malen geëist, dat ik weer op mijn werkplek onder dezelfde (ziekmakende) omstandigheden aan het werk ging. Von Gahlen stond niet open voor overleg. Omdat ik weigerde op mijn bestaande werkplek onder dezelfde omstandigheden aan het werk te gaan, werd mijn loon ingehouden. Het advies voor mediation werd door Von Gahlen niet opgevolgd.

Het onderzoek naar de luchtkwaliteit op mijn werkplek werd buiten mijn medeweten op 14 november 2007 uitgevoerd (bijlage 12). Dit onderzoek werd uitgevoerd door de heer Winkes, arbeidshygiënist in dienst van de Arbo Unie en dus een collega van de heer Everaert. Dit onderzoek was niet representatief voor de situatie op de tekenkamer waaronder ik normaal gesproken mijn werkzaamheden verrichtte, daar tijdens dit onderzoek drie deuren naar aangrenzende ruimtes waren geopend, terwijl deze normaal gesproken op last van de directie dicht zouden moeten zitten. Bovendien was ik niet aanwezig, zodat de bezetting ook niet maximaal was. Toch werd de slechtste luchtkwaliteit op mijn werkplek gemeten, terwijl daar niemand aan het werk was! In het onderzoek werd ook geen melding gemaakt op welke wijze de ventilatie op de tekenkamer plaatsvond en dat deze bestaande ventilatie volgens de wettelijke voorschriften ontoereikend was.

Op 7 november 2007 ontving ik van het UWV een brief, gedateerd op 5 november 2007, waarin stond dat mijn aanvraag voor een second opinion niet in behandeling werd genomen, omdat er geen geschil zou zijn over mijn ongeschiktheid tot werken. Hierop heb ik telefonisch protest ingediend en werd alsnog mijn aanvraag door het UWV in behandeling genomen.

Op maandag 12 november 2007 had ik voor de derde keer gehoor gegeven aan de oproep van Von Gahlen om op mijn werk te verschijnen. Ik wachtte wederom in de hal. Na verloop van tijd werd ik door Jaap Duiker opgehaald om een gesprek te voeren, dat volgens hem niet lang zou zijn. Het gesprek begon meteen met de eis, dat ik op mijn bestaande werkplek aan het werk diende te gaan. Ik weigerde op mijn bestaande werkplek aan het werk te gaan. Meteen daarop werd ik op staande voet ontslagen. Hierop heb ik het pand verlaten. Mediation, overleg of het aanbieden van een andere werkplek waren in het gesprek niet aan de orde geweest.

TWEE ESSENTIËLE RICHTLIJNEN VOOR BEDRIJFSARTSEN
Ten tijde van mijn bezoeken aan de heer Everaerts, had de heer Everaerts zich te houden aan diverse richtlijnen. In mijn geval waren twee richtlijnen van essentieel belang:

  • STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten, versie 4, januari 2006 (bijlage 17)
  • NVAB – Standpunt “Claimbeoordeling” – juni 2005 (bijlage 18)

NVAB staat voor: Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde.

In de bijlagen 17 en 18 heb ik niet de complete twee bovengenoemde documenten gevoegd, maar heb ik de voor mij essentiële passages eruit gehaald. Door bijlage 17 en 18 hier te noemen, beschouw ik deze essentiële passages inhoudelijk behandeld. Toch wil ik hieronder zes citaten herhalen:

Citaat 1 – STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten, versie 4, bladzijde 4:

Twee individuen, een individu en een groep of twee groepen, binnen de grenzen van een arbeidsorganisatie, hebben een arbeidsconflict als tenminste één van de partijen vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert. Dit kan betrekking hebben op arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden of arbeidsvoorwaarden.

Citaat 2 – STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten, versie 4, bladzijde 7:

De Geschillencommissie Arbodiensten (een onafhankelijke commissie, ingesteld door de Branche Organisatie Arbodiensten) heeft in haar jaarverslag over 2003 aangegeven dat arbodiensten er goed aan doen partijen in een vroeg stadium uit te leggen hoe zij adviseren over arbeidsconflicten en op basis waarvan dat gebeurt. Daarmee kunnen veel misverstanden en klachten worden voorkomen.

Citaat 3 – STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten, versie 4, bladzijde 11:

Vraag de betrokkene(n) of zij zelf het conflict kunnen oplossen of dat zij daarbij hulp nodig hebben.

Citaat 4 – NVAB – Standpunt “Claimbeoordeling” – juni 2005

Samenvattend kunnen we zeggen dat de bedrijfsarts op grond van diens medische deskundigheid de rol van probleembeoordelaar heeft, zowel ten aanzien van de medische belastbaarheid van de werknemer als ten aanzien van andere (medische) omstandigheden, die voor een werkgever niet altijd goed te duiden zijn.

Citaat 5 – NVAB – Standpunt “Claimbeoordeling” – juni 2005

Daarnaast is de bedrijfsarts ook ten allen tijde de begeleider van werknemer/patiënt. Als medicus heeft de bedrijfsarts primair tot taak het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer.

Citaat 6 – NVAB – Standpunt “Claimbeoordeling” – juni 2005

Wat is de rol van de bedrijfsarts in de sociaal-medische begeleiding?
Naar opvatting van de commissie zijn de kernelementen daarvan:

  • formuleren van de mogelijkheden qua belastbaarheid (op grond van medische situatie) van de patiënt/werknemer, in de vorm van een gelijkluidend belastbaarheids-advies aan de patiënt/werknemer en aan de werkgever
  • het wijzen c.q. aanspreken op verantwoordelijkheden, zowel richting patiënt/werknemer, als richting werkgever
  • het voorkomen van medicalisering.

DE ROL VAN DE HEER EVERAERT GEDURENDE MIJN ARBEIDSCONFLICT
Na het overleg tussen Von Gahlen en mij op 25 oktober 2007, was Von Gahlen van mening dat ik aan werkweigering zou doen, indien de bedrijfsarts mij arbeidsgeschikt zou bevinden. Direct na het overleg diende ik op spreekuurbezoek te gaan bij de bedrijfsarts, de heer Everaert. Omdat de heer Everaert mij inderdaad geschikt voor mijn eigen werk had bevonden (zie spreekuurrapportage van 25 oktober 2007 in bijlage 3), werd door Von Gahlen mijn loon ingehouden. Praktisch gezien betekende dit dat ik per 1 oktober 2007 geen loon meer ontving. Von Gahlen was niet bereid naar mij te luisteren en/of op enige wijze met mij te overleggen. Von Gahlen bleef enkel eisen, dat ik op mijn bestaande werkplek aan mijn werk diende te gaan.

De heer Everaert had mij tijdens het betreffende spreekuurbezoek niet verteld wat zijn rol was als bedrijfsarts om mij zo onwetend mogelijk te houden over mijn rechten én zijn plichten als bedrijfsarts. De heer Everaert had mij dan ook niets verteld over de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten en het Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB.

De heer Everaert had in zijn spreekuurrapportage van 25 oktober geschreven:

Indien de discussie rondom oorzaak, gevolg en oplossingen en het bijkomend gedrag zich verscherpen, kan een arbeidsconflict ontstaan. Het is wellicht verstandig om in geval van escalatie mediation in te schakelen om verscherping van een conflict te voorkomen.

Volgens bovenstaand citaat negeerde en/of ontkende de heer Everaert dat er een arbeidsconflict was. Volgens de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten was er wel degelijk een arbeidsconflict (citaat 1):

Twee individuen, een individu en een groep of twee groepen, binnen de grenzen van een arbeidsorganisatie, hebben een arbeidsconflict als tenminste één van de partijen vindt dat de andere partij haar dwarsboomt of ergert. Dit kan betrekking hebben op arbeidsinhoud, arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden of arbeidsvoorwaarden.

Ik was niet alleen in een arbeidsconflict verzeild geraakt, maar dit arbeidsconflict was inmiddels ook behoorlijk geëscaleerd, omdat ik weigerde op mijn bestaande werkplek aan het werk te gaan. De heer Everaert had hier de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten moeten toepassen!

Doordat de heer Everaert deed alsof er geen arbeidsconflict was, terwijl er wel degelijk een arbeidsconflict was, had hij ook niet voldaan aan citaat 2:

De Geschillencommissie Arbodiensten (een onafhankelijke commissie, ingesteld door de Branche Organisatie Arbodiensten) heeft in haar jaarverslag over 2003 aangegeven dat arbodiensten er goed aan doen partijen in een vroeg stadium uit te leggen hoe zij adviseren over arbeidsconflicten en op basis waarvan dat gebeurt. Daarmee kunnen veel misverstanden en klachten worden voorkomen.

Omdat de heer Everaert het arbeidsconflict had genegeerd en zich daardoor ook niet aan de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten had gehouden, had hij ook verzuimd te vragen naar mijn mening en/of standpunten. Een belangrijke vraag hierbij was, of ik van mening was dat ik hulp nodig zou hebben. In de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten staat immers (citaat 3):

Vraag de betrokkene(n) of zij zelf het conflict kunnen oplossen of dat zij daarbij hulp nodig hebben.

Verder had de heer Everaert in zijn spreekuurrapportage van 25 oktober 2007 geschreven:

Er is geen medische grond om te blijven verzuimen. Ik acht hem weer arbeidsgeschikt voor het eigen werk.

De heer Everaert gaat hier voorbij aan het feit dat er niet medische gronden zou kunnen zijn om te blijven verzuimen. Een niet medische grond zou immers een ongezond binnenklimaat op mijn werkplek kunnen zijn, wegens het gebrek aan ventilatie. De heer Everaert adviseerde dan ook het binnenklimaat op mijn werkplek te onderzoeken en had in zijn spreekuurrapportage geschreven:

Met betrekking tot het binnenklimaat en mogelijke oplossingen kan de arbeidshygiënist van Arbo Unie onderzoek uitvoeren en advies uitbrengen.

Het was onlogisch mij weer aan het werk te sturen, terwijl het binnenklimaat op mijn werkplek nog moest worden onderzocht! Volgens de heer Everaert, zou de arbeidshygiënist aan de hand van dit onderzoek zelfs oplossingen kunnen adviseren! Blijkbaar zouden er toch problemen op mijn bestaande werkplek kunnen zijn, die ervoor zouden kunnen zorgen dat ik gezondheidsklachten zou kunnen krijgen. Als de heer Everaert zich aan de richtlijnen had gehouden en/of mijn problemen serieus had genomen, dan had hij moeten adviseren mij niet op mijn bestaande werkplek te laten werken, zolang deze niet door de arbeidshygiënist was onderzocht. Afgezien van dat zijn advies onlogisch was, had de heer Everaert zich niet gehouden aan het Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB (citaat 4):

Samenvattend kunnen we zeggen dat de bedrijfsarts op grond van diens medische deskundigheid de rol van probleembeoordelaar heeft, zowel ten aanzien van de medische belastbaarheid van de werknemer als ten aanzien van andere (medische) omstandigheden, die voor een werkgever niet altijd goed te duiden zijn.

De STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten dient er onder meer voor om de werknemer te beschermen tegen een zich misdragende werkgever. Dit wordt bevestigd door het Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB (citaat 5):

Daarnaast is de bedrijfsarts ook ten allen tijde de begeleider van werknemer/patiënt. Als medicus heeft de bedrijfsarts primair tot taak het bewaken, beschermen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer.

De heer Everaert had Von Gahlen moeten wijzen op de plicht zich de houden aan de wettelijke voorschriften en mijn klachten serieus te nemen, door deze niet af te wijzen, maar te onderzoeken, zoals is omschreven in het Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB (gedeelte uit citaat 6):

… het wijzen op c.q. aanspreken op verantwoordelijkheden, zowel richting patiënt/werknemer, als richting werkgever

DE ROL VAN DE HEER EVERAERT VÓÓR MIJN ARBEIDSCONFLICT
De heer Everaert had mijn arbeidsconflict genegeerd en/of ontkend. In ieder geval had hij nagelaten het arbeidsconflict op te pakken en op juiste wijze te begeleiden. Een dergelijke werkwijze, waarbij hij de achterliggende problematiek negeerde en/of ontkende, was hem niet vreemd. Niet alleen heeft de heer Everaert tot op heden niet gereageerd op mijn schriftelijk verzoek tot het aan mij overhandigen van het behandeldossier, maar had hij ook bepaalde essentiële zaken genegeerd naar aanleiding van mijn RSI klachten, waarvoor ik bij hem diverse malen op spreekuurbezoek was geweest. Overigens is deze voorgeschiedenis niet gemeld door de heer Everaert in zijn spreekuurrapportage van 25 oktober 2007, dat plaatsvond naar aanleiding van het arbeidsconflict.

In bijlage 16 heb ik de spreekuurrapportages geplaatst, die door de heer Everaert in de periode van 23 april 2007 t/m 3 juli 2007 zijn opgemaakt naar aanleiding van mijn spreekuurbezoeken bij hem vanwege mijn RSI klachten in mijn beide onderarmen. Uitzondering hierbij is de brief van 1 mei 2007, die mij was gestuurd door mevrouw Boelens.

In het eerste spreekuurverslag van 23 april 2007 ging de heer Everaert kort in op een eventuele oorzaak van mijn RSI klachten; hij adviseerde dan ook een werkplekonderzoek. Zoals op de foto’s in bijlage 1 is te zien, bestond mijn kantoorplek uit een doodgewone tafel. Deze tafel was niet in hoogte verstelbaar en had ook een te dik tafelblad, dat niet paste bij mijn postuur. Mijn bureaustoel was ook niet geschikt voor mijn postuur en om die reden had ik de armsteunen verwijderd, omdat deze niet passend aan mijn lichaam konden worden versteld.

Op 1 mei 2007 werd ik gebeld door mevrouw Boelens, arbo-adviseur bij de Arbo Unie en dus een collega van de heer Everaert. Mevrouw Boelens was niet alleen geïnteresseerd hoe het met mijn klachten ging, maar was ook geïnteresseerd hoe ik dacht over de oorzaak van mijn klachten. Ik heb bij mevrouw Boelens uitgebreid mijn verhaal kunnen doen. Samengevat kwam mijn verhaal erop neer, dat Von Gahlen de werknemers als minderwaardig werkvolk behandelde, waarmee zo min mogelijk werd overlegd. Het werkvolk diende enkel de door de directie gegeven opdrachten uit te voeren, opdat de directie zoveel mogelijk geld kon verdienen. Omdat nagenoeg niet werd overlegd met de werknemers en de directie geen kaas had gegeten van engineering, was er continue sprake van stress om de talloze problemen het hoofd te bieden. Deze problemen hadden grotendeels voorkomen kunnen worden, door voor de start van een project te overleggen en afspraken te maken. Ik benadrukte daarbij, dat de directie van Von Gahlen niet geïnteresseerd was onder welke omstandigheden het personeel diende te werken en dat chaos geen goed uitgangspunt was om een project te beginnen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek ontving ik de brief van mevrouw Boelens, gedateerd op 1 mei 2007 (bijlage 16), waarin zij mij volledig arbeidsongeschikt adviseerde.

Op 9 mei 2007 was het eerstvolgende spreekuurbezoek bij de heer Everaert. Tot mijn verbazing negeerde hij volledig het telefoongesprek met mevrouw Boelens en het door haar gegeven advies, zoals zij had gegeven in haar brief van 1 mei 2007. De heer Everaert beoordeelde enkel de klachten in mijn armen en gaf een verwijzing mee voor een behandeling bij Instituut Tenniselleboog te Nijmegen.

Ik ben door Von Gahlen NIET naar deze behandeling gestuurd en was ook niet van plan op eigen initiatief naar deze behandeling te gaan en dus uit eigen zak te betalen, omdat ik tot de conclusie was gekomen, dat de oorzaken van de klachten in mijn armen buiten mijzelf gezocht dienden te worden.

Op 22 mei 2007 was ik wederom op spreekuurbezoek bij de heer Everaert. Nadat hij een paar zinnen had gezegd en ik inzag dat hij niets deed om mijn situatie (en die van mijn collega’s) bij Von Gahlen te verbeteren, was ik zijn zinloze gepruts van hem zat en nam ik het initiatief van het gesprek over. Ik vertelde hem duidelijk wat mijn mening was over de oorzaken van mijn klachten. Bovendien vertelde ik hem, dat Von Gahlen ondanks de klachten van de werknemers op de tekenkamer aangaande de stoelen, bureaus en ventilatie, nog altijd geen maatregelen had genomen. Daarentegen voerde de directie de druk op de tekenkamer enkel verder op om de orders er doorheen te kunnen drukken. Ik gaf ook aan dat het ziekteverzuim bij Von Gahlen erg hoog lag en dat naar mijn mening het de taak van de heer Everaert was om maatregelen te nemen, indien de werkgever niets deed om dit ziekteverzuim te beperken. Anno 2017 weet ik, dat de heer Everaert inderdaad de verplichting had de directie van Von Gahlen op zijn verplichtingen jegens de werknemers te wijzen (Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB: citaat 6).

Naar aanleiding van het spreekuurbezoek en mijn betoog, had de heer Everaert enkel in zijn spreekuurrapportage geschreven:

Op basis van dit gesprek adviseer ik u en uw werkgever:

Er is in openheid gesproken over de verklaringen achter de klachten in de onderarmen. Hierover en de vraag wat de beste oplossingen zijn, neem ik contact op met dhr. Bleeker. Daarna plan ik een nieuwe afspraak.

De heer Everaert had dus helemaal niets van mijn verhaal in zijn spreekuurrapportage opgeschreven! Het effect is uiteindelijk wel geweest, dat ik een gesprek heb gehad met de heer Bleeker, die bij Von Gahlen ging over personeelszaken. Na dit gesprek veranderde er niets aan mijn situatie (en die van mijn collega’s) op de tekenkamer.

Op 3 juli 2007 was mijn volgende spreekuurbezoek bij de heer Everaert. De heer Everaert had in zijn spreekuurrapportage niets vermeld over de problemen die ik had aangegeven bij het vorige spreekuurbezoek. Omdat het beter met mij ging (maar ik was nog niet helemaal beter) achtte hij mij beter inzetbaar achter de PC. Overigens had ik deze vooruitgang volledig aan mijzelf te danken en niet aan de heer Everaert. Hoewel de heer Everaert ook had geschreven, dat men gezamenlijk diende te waken voor overbelasting, betekende de dit praktisch gezien dat ik moest strijden om mijn werk in relatieve rust te kunnen doen.

De directie had uiteindelijk wel in de gaten, dat de werknemers op de tekenkamer te veel onder druk stonden, zodat er in oktober 2007 twee werknemers op de tekenkamer bij kwamen.

De heer Everaert was dus reeds voor mijn laatste spreekuurbezoek aan hem op 25 oktober 2007 naar aanleiding van mijn arbeidsconflict op de hoogte van diverse klachten ten aanzien van mijn werkplek. Hij had vrijwel niets ondernomen om Von Gahlen te wijzen op de verplichtingen om zich te gedragen als een goed werkgever en zich daarbij te houden aan de wettelijke richtlijnen. Hiermee had hij zich niet gehouden aan citaat 6 uit het Standpunt “Claimbeoordeling” van de NVAB. Ook had de heer Everaert zich moeten opstellen als mijn begeleider met het doel mij te bewaken, te beschermen en mijn gezondheid te bevorderen (citaat 5).

MIJN KLACHTEN JEGENS DE HEER EVERAERT
De heer Everaert had ontkend en/of genegeerd, dat ik in een ernstig arbeidsconflict verzeild was geraakt (citaat 1);

  • De heer Everaert had niet de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten toegepast, terwijl hij deze in mijn geval had moeten toepassen (citaat 1);
    1. Doordat de heer Everaert het arbeidsconflict had genegeerd en/of ontkend, had hij mij niet uitgelegd hoe hij diende te adviseren over arbeidsconflicten en op basis waarvan dat zou moeten gebeuren. (citaat 2);
    2. De heer Everaert had nagelaten te vragen of ik hulp nodig had bij mijn arbeidsconflict (citaat 3);
    3. De heer Everaert had nagelaten zich op te stellen als proces begeleider;
    4. De heer Everaert had nagelaten een evaluatie te maken hoe het arbeidsconflict was opgelost;
  • De heer Everaert had zich niet gehouden aan het Standpunt “Claimbeoordeling” van juni 2005, zoals deze was opgesteld door de NVAB;
    1. De heer Everaert had mij geschikt voor mijn eigen werk bevonden, terwijl hij het probleem nog niet helemaal kon beoordelen, omdat het onderzoek naar het binnenklimaat op mijn werkplek nog moest gaan plaatsvinden (citaat 4);
    2. De heer Everaert had mij onbeschermd teruggestuurd naar mijn zich misdragende werkgever, terwijl het binnenklimaat op mijn werkplek ook ongezond zou kunnen zijn (citaat 5);
    3. De heer Everaert had Von Gahlen moeten wijzen op zijn plichten als goed werkgever (citaat 6);
  • Doordat de heer Everaert zich niet had gehouden aan bovenstaande twee richtlijnen, had hij mij onbeschermd teruggestuurd naar mijn werkgever, die zich jegens mij als een slecht werkgever misdroeg en zich niet hield aan de wettelijke voorschriften.
  • Het valt de heer Everaert te verwijten dat het arbeidsconflict reeds tijdens het eerste “gesprek” na het spreekuurbezoek van 25 oktober 2007 zover was geëscaleerd, dat ik onrechtmatig op staande voet werd ontslagen;
  • Gedurende mijn RSI klachten, had de heer Everaert zich niet gehouden aan het Standpunt “Claimbeoordeling” van juni 2005, zoals deze was opgesteld door de NVAB (citaat 5 en citaat 6).

UITGEBREIDE TOELICHTING VAN MIJN “AVONTUUR”
Na eerst een half jaar gedetacheerd te zijn, ben ik op 22 augustus 2005 in dienst getreden bij Duinrand BV te Zevenaar in de functie van tekenaar/constructeur, terwijl ik bij Von Gahlen mijn werkzaamheden verrichtte. De directie had deze juridische constructie toegepast, zodat er te weinig werknemers in een enkele BV waren om de wettelijk verplichte ondernemingsraad in het leven te roepen.

Ik verrichtte mijn werkzaamheden in de tekenkamer. Halverwege 2005 was de tekenkamer uitgebreid door een aangrenzende ruimte erbij te betrekken door een muur weg te breken. Hoewel in de bouwvergunning van de Gemeente Zevenaar de eis was opgenomen, dat Von Gahlen de toe te gaan passen mechanische ventilatie in de nieuwe tekenkamer 3 weken voor het starten van de bouw zou moeten opgeven, had de directie dit niet gedaan. Nadat de verbouwing gereed was, was er zelfs helemaal geen mechanische ventilatie in de tekenkamer. Op zich was dit geen probleem, daar de werknemers voor de ventilatie een raam konden open zetten.

Half januari 2006 was er op de tekenkamer voor de tweede keer een snelkraak geweest, waarbij diverse kostbare computerapparatuur was ontvreemd. Er werd destijds terloops medegedeeld dat de ramen werden dichtgeschroefd en er aan de binnenzijde van alle naar buiten grenzende ramen tralies diende te worden aangebracht, om aan de eisen van de verzekeringsmaatschappij tegemoet te komen. Hierdoor verdween voor de werknemers op de tekenkamer de mogelijkheid tot ventileren. Er werd direct door diverse werknemers op deze maatregel geprotesteerd, maar er werd verteld dat deze maatregel slechts van tijdelijke aard zou zijn.

Omdat de luchtkwaliteit slecht was en er door de werknemers niets aan was te doen, werd er nog regelmatig geklaagd bij de chef van de tekenkamer. Deze antwoordde de werknemers dat de klachten bij de directie waren gemeld en dat er aan het probleem werd gewerkt. Voor mij was het geen pretje om in deze lucht te moeten werken, maar op dat moment traden er nog geen klachten op met betrekking tot mijn gezondheid.

Wel kreeg ik in april 2007 last van RSI gerelateerde klachten in mijn beide onderarmen, waardoor ik mij op 26 april 2007 ziek had gemeld. Hoewel ik vanaf deze datum tot en met 3 juli in de ziektewet heb gezeten, was ik op 8 mei 2007 zo goed als het kon weer aan het werk gegaan. Hierbij vermeed ik het werk achter een computer (en schrijven) zo veel mogelijk. Er is nooit gesproken over gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Ik had er alles aan gedaan om weer vrij van RSI klachten te kunnen functioneren. Omdat de klachten optraden op een slecht ingerichte werkplek en het maanden (5 maanden ?) duurde voordat Von Gahlen mij een ander bureau gaf dat wel in hoogte verstelbaar was en een dun tafelblad had, was dit voor mij zowel onbegrijpelijk als verwonderlijk. Ook het vervangen van mijn bureaustoel heeft maanden geduurd (4 maanden?).

Op 1 juni 2007 is er voor het eerst een tekenkamerbespreking geweest, waarbij tevens voor het eerst de klachten met betrekking tot de luchtkwaliteit schriftelijk werden vastgelegd. Voordien was er nog nooit een tekenkamerbespreking geweest; het werk werd aan de tekenaars uitgedeeld, zonder dat werd nagedacht of het werk handiger of efficiënter zou kunnen.

Zowel op 8 en 16 oktober 2007 werd een nieuwe werknemer op de tekenkamer geplaatst, waardoor het aantal werknemers toenam van 8 naar 10. In plaats van dat de luchtkwaliteit werd verbeterd, ging de luchtkwaliteit nog verder achteruit. Vanaf 16 oktober kreeg ik gedurende de dag last van klachten zoals concentratiestoornissen, sufheid en hoofdpijn, die optraden en erger werden naarmate de dag verstreek. Omdat deze klachten zich nu dagelijks herhaalden en ik zelfs op vrijdag 19 oktober met zware hoofdpijn naar huis was gegaan, was voor mij snel de conclusie gemaakt, dat de klachten te wijten waren aan de slechte luchtkwaliteit op de tekenkamer. Ik had in mijn leven zelden hoofdpijn gehad.

Op maandag 22 oktober 2007 had ik een e-mail gestuurd aan diverse leden van de directie en het management, waarin ik een ultimatum stelde om de luchtkwaliteit op de tekenkamer te verbeteren. Die maandag was ik na het einde van de werkdag wederom met hevige hoofdpijn naar huis gegaan. Ook de volgende dag was ik met hoofdpijn naar huis gegaan, zij het dat deze minder ernstig was. Bij alle drie de keren dat ik met hoofdpijn naar huis was gegaan, bleef deze aanhouden totdat ik ’s avonds naar bed ging.

Op mijn e-mail van 22 oktober 2007 is die maandag en dinsdag door niemand van het MT gereageerd, ook al was die dinsdag iedereen van het MT op de zaak aanwezig. Ik wilde niet langer ziek worden op mijn werk en heb mij op woensdagochtend 24 oktober op de zaak ziek gemeld. Deze ochtend kreeg ik pas de eerste reactie van de zoon van de directeur (Jaap Duiker), die mij rond een uur of 11 op mijn mobiel belde. In dit gesprek werd niet naar mijn klachten geïnformeerd en werd mij gesommeerd aan het werk te gaan, waar ik niet op in ben gegaan. Wel was er voor de volgende dag een gesprek gepland (25 oktober 2007).

Ik had ‘s middags (24 oktober 2007) de Gemeente Zevenaar, afdeling handhaving, gevraagd om bij Von Gahlen op de tekenkamer een controle uit te oefenen om te kunnen beoordelen of de ventilatie op de tekenkamer voldeed aan de wettelijke normen. Dezelfde dag heeft een inspecteur van de Gemeente Zevenaar de tekenkamer bij Von Gahlen geïnspecteerd en heeft ter plekke aan de heer Tomesen (technisch directeur bij Von Gahlen) medegedeeld dat de ventilatie aldaar niet voldeed aan het Bouwbesluit. De heer Tomesen had hierop geantwoord, dat dit binnen één maand verholpen zou zijn.

Op 25 oktober 2007 heeft er ’s ochtends een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren: Jaap Duiker (directie), Gerrit Bleeker (personeelsfunctionaris), Theo Bouwman (chef tekenkamer en notulist) en ik. De conclusie van dit gesprek was, dat ik niet meer in een ruimte aan het werk wilde waar ik ziek werd vanwege de gebrekkige en onvoldoende ventilatiemogelijkheden en dat Jaap Duiker mij geen andere werkplek wilde aanbieden. Verder gaf Jaap Duiker aan dat het nog wel 3 á 4 maanden zou duren voordat de ventilatie op de tekenkamer zou worden aangepast. Gerrit Bleeker kwam tot de conclusie, dat als de bedrijfsarts mij weer gezond zou verklaren er wel eens sprake zou kunnen zijn van werkweigering, indien ik dan zou blijven volharden in mijn werkweigering. Die middag was er een afspraak gemaakt met de bedrijfsarts van de Arbo Unie: de heer Cees Everaert.

Op 25 oktober 2007 had de heer Everaerts van de Arbo Unie mijn verhaal aangehoord en in zijn spreekuurrapportage onder meer geschreven:

“Er is geen medische grond om te blijven verzuimen. Ik acht hem weer arbeidsgeschikt voor het eigen werk.
{…}
Indien de discussie rondom oorzaak, gevolg en oplossingen en het bijkomend gedrag zich verscherpen, kan een arbeidsconflict ontstaan. Het is wellicht verstandig om in geval van escalatie mediation in te schakelen om verscherping van een conflict te voorkomen.

Met betrekking tot het binnenklimaat en mogelijke oplossingen kan een arbeidshygiënist van Arbo Unie een onderzoek uitvoeren en advies uitbrengen.”

Ik vond deze spreekuurrapportage niet alleen incompleet, maar ook onlogisch. Ik besloot een second opinion aan te vragen bij het UWV.

In mijn email van 25 oktober 2007 (bijlage 4) aan Von Gahlen had ik geschreven, dat ik het niet helemaal eens was met de heer Everaert en dat ik daarom een second opinion bij het UWV zou aanvragen.

Op vrijdagavond 26 oktober 2007 las ik in een e-mail van de directeur (bijlage 5), de heer Henk Duiker, dat hij mij opriep om maandag 29 oktober op het werk te verschijnen. Tevens gaf Henk Duiker aan dat Von Gahlen constateerde dat er sprake was van werkweigering en dat ik in ieder geval vanaf 26 oktober geen aanspraak had op betaling van loon. Op zondagavond 28 oktober had ik een e-mail teruggestuurd naar Von Gahlen, waarin ik had geschreven dat naar mijn mening geen sprake was van werkweigering, maar dat ik niet op een werkplek geplaatst wilde worden die niet voldeed aan de ARBO omstandigheden en dat ik graag aan het werk wilde op een werkplek die mij niet ziek maakte. Volgens mij zou deze werkplek dus moeten voldoen aan de juiste arbeidsomstandigheden. Het advies mediation van de bedrijfsarts werd niet in deze brief aangehaald. In deze brief stond ook:

Tot slot merken wij het volgende op: In ons gesprek gaf u aan, naar aanleiding van een discussie met uw direct leidinggevende enkele weken geleden over het sluiten van een deur, dat als die deur toen niet was geopend u “hem zijn nek had omgedraaid”. In ons gesprek hebben wij u hier al op aangesproken. Bij deze bevestigen wij u nogmaals dat dergelijk gedrag ontoelaatbaar is, dat u uw collega’s en leidinggevenden op normale wijze dient te bejegenen en dergelijk taalgebruik achterwege dient te laten.

Bovenstaand citaat is zeer informatief, daar deze duidelijkheid verschaft over de onmenselijke situatie waaronder ik mijn werkzaamheden diende te verrichten. Het is duidelijk, dat de deuren van de tekenkamer naar de aangrenzende vertrekken normaal op last van de directie gesloten dienden te blijven. Dit is vreemd, daar tijdens een onderzoek naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer door desbeteffende arbeidshygiënist werd aangegeven, dat deze drie deuren tijdens het onderzoek waren geopend en dat deze normaal geopend waren! Hierover later meer. Bovenstaand citaat maakt duidelijk dat de directie van Von Gahlen leugens vertelde en de boel bedroog. Bovendien wordt met bovenstaand citaat niet alleen mijn strijd voor gezonde lucht duidelijk gemaakt, maar wordt bevestigd, dat mijn klachten geheel door de directie werden genegeerd.

In mijn email van 28 oktober 2007 aan Henk Duiker (bijlage 6) had ik wederom een aantal zaken uitgelegd. Onder meer had ik uitgelegd dat ik inderdaad niet ziek was, maar dat dit niet betekende, dat ik dan weer op mijn werkplek onder dezelfde ziekmakende omstandigheden aan het werk diende te gaan; de bedrijfsarts had immers geadviseerd mijn werkplek door een arbeidshygiënist te laten onderzoeken. Tevens was naar mijn mening geen sprake van werkweigering, omdat ik beried was mijn werk te hervatten op een plek die voldeed aan de juiste arbeidsomstandigheden. Het was Von Gahlen, die niets aan mijn werkplek wilde veranderen en mij geen werkplek wilde aanbieden met de juiste arbeidsomstandigheden. Verder had ik geschreven het deskundigenoordeel van het UWV te willen afwachten, maar wel over wilde gaan tot mediation.

Op maandag 29 oktober verscheen ik om 8:00 uur op mijn werk. Jaap Duiker (de zoon van Henk Duiker) sommeerde mij aan het werk te gaan op mijn bestaande werkplek. Ik antwoordde hierop, dat ik wel aan het werk wilde gaan, maar niet op een werkplek waar ik ziek zou worden. Deze werkplek zou volgens mij dus moeten voldoen aan de wettelijke normen en mijn huidige werkplek voldeed hier niet aan. Dehalve vroeg ik om een andere en geschikte werkplek. Deze werd mij geweigerd. Ik antwoordde hierop, dat wanneer ik geen geschikte werkplek aangeboden zou krijgen, dat ik dan vervolgens het pand zou verlaten. Dit had ik vervolgens ook gedaan.

Op dinsdag 30 oktober 2007 opende ik een e-mail, die aan mij was verstuurd door Henk Duiker. In deze email stond enkel:

“Wij hebben kennis genomen van uw e-mail van 28 oktober jl. Uw mededeling dat u niet op het werk verschijnt wordt door ons niet geaccepteerd. Wij beraden ons op de verdere inhoud van uw bericht.”

Overigens was de inhoud van deze mail niet correct, daar ik die dag wel op mijn werk was verschenen, maar weer naar huis was gegaan.

Op 6 november 2007 werd er buiten mijn medeweten om een werkplekonderzoek uitgevoerd op de tekenkamer door de heer Winkes, arbeidshygiënist / veiligheidskundige in dienst van de Arbo Unie. Het doel van dit onderzoek was om de luchtkwaliteit in kaart te brengen. Zie bijlage 12 voor dit werkplekonderzoek.

Dit onderzoek was niet representatief voor de situatie op de tekenkamer, daar tijdens dit onderzoek drie deuren naar aangrenzende ruimtes waren geopend, terwijl deze normaal gesproken op last van de directie dicht waren, met uitzondering van een deur: deze deur probeerde ik iedere keer open te zetten. Bovendien was ik niet aanwezig, zodat de bezetting ook niet maximaal was. Van een door de heer Winkes gesteld “worst case scenario” was dus geen sprake. Toch werd de slechtste luchtkwaliteit op mijn werkplek gemeten, terwijl daar niemand aan het werk was! Tevens was het onderzoek onvolledig, daar niet werd vermeld op welke wijze de luchtverversing op de tekenkamer plaatsvond; er werd dus ook niet vermeld dat de twee aanwezige ventilatieroosters wettelijk ontoereikend waren voor voldoende luchtverversing.

In het onderzoek werd niets verteld over de weersomstandigheden buiten. De werkplekken, de deuren, de ventilatieroosters en de afmetingen van de tekenkamer waren ook niet aangegeven op de door de heer Winkes geschetste plattegrond. Zelf heb ik een duidelijker en completer plattegrond gemaakt, die in bijlage 13 is geplaatst. Tevens was het interessant geweest metingen te doen in de buurt van de slechts gemeten luchtkwaliteit om te bepalen waar de bron van deze slechtste luchtkwaliteit was. Het antwoord hierop is overigens eenvoudig, daar de slechtste luchtkwaliteit zou worden gemeten direct onder de neus van een collega, die zijn werkplek had aangrenzend aan mijn werkplek. De heer Winkes had echter geen metingen gedaan op bezette werkplekken, daar anders de metingen te slecht zouden uitvallen. Dit is een kenmerk bij gebrek aan luchtverversing, omdat de lucht overwegend op de plek blijft hangen en de mensen hun eigen uitgeademde lucht weer inademen.

Op 7 november 2007 ontving ik van het UWV een brief, gedateerd op 5 november 2007, waarin stond dat mijn aanvraag voor een second opinion niet in behandeling werd genomen, omdat er geen geschil zou zijn over mijn ongeschiktheid tot werken. Hierop heb ik telefonisch protest ingediend en werd alsnog mijn aanvraag door het UWV in behandeling genomen.

Jaap Duiker liet mij per brief van 9 november 2007 (bijlage 7) weten, dat mijn aanvraag voor het deskundigenoordeel door het UWV niet in behandeling was genomen en dat ik werd opgeroepen om maandag 12 november 2007 op mijn werk te verschijnen teneinde mijn werkzaamheden te verrichten op een aan mij toegewezen werkplek.

Op 10 november 2007 heb ik een uitgebreide email aan Von Gahlen gestuurd (bijlage 8). In deze brief had ik een samenvatting van de gang van zaken gegeven. De kern van mijn verhaal was, dat Von Gahlen mijn klachten niet serieus nam, niet bereid was te overleggen en mij enkel dwong op mijn bestaande (ongezonde) werkplek aan het werk te gaan. De deelname aan een geplande cursus werd voor mij geannuleerd, waaruit ik de conclusie trok dat Von Gahlen geen concessies wilde doen met betrekking tot de ontstane problematiek. Ik had opmerkingen gemaakt over het onderzoek naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer, waarvan ik op de hoogte was gebracht door mijn collega’s en niet door de directie. Verder had ik diverse vragen gesteld over de gang van zaken.

Op maandag 12 november 2007 verscheen ik bij mijn werkgever en nam daarbij plaats in de hal om te wachten op Jaap Duiker. Na binnenkomst van laatstgenoemde werd ik voorgesteld aan de nieuwe personeelsfunctionaris en namen we vervolgens plaats in een vergaderruimte. Aan mij werd op sarcastische wijze medegedeeld, dat ik op mijn bestaande werkplek aan het werk diende te gaan. Ik antwoordde, dat ik niet op mijn bestaande werkplek aan het werk zou gaan, als er geen verbeteringen zouden zijn uitgevoerd ten aanzien van mijn arbeidsomstandigheden. Direct hierop werd ik door Jaap Duiker op staande voet ontslagen. De reden van ontslag werd mij nog niet medegedeeld, maar deze zou ik nog in een te ontvangen brief toegezonden krijgen. Tijdens dit korte gesprek is met geen woord gesproken over het onderzoek naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer. Het mag duidelijk zijn, dat mediation ook niet aan de orde was geweest.

Op maandag 12 november 2007 had ik een brief geschreven en tevens per fax verstuurd aan Henk Duiker (bijlage 9). In mijn brief had ik kort omschreven dat ik op staande voet was ontslagen, dat ik hier niet mee accoord ging en nog altijd beschikbaar was voor werk, mits ik in een omgeving werd geplaatst waar ik niet ziek zou worden.

Op dinsdag 13 november 2007 ontving ik de brief (bijlage 10) waarin werd bevestigd dat ik per 12 november 2007 op staande voet was ontslagen. Overigens wordt ook in deze ontslagbrief met geen woord gerept over het onderzoek van de Arbo Unie naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer. In de brief staan twee zaken die elkaar tegenspreken. Ten eerste wordt er geschreven:

“In ons gesprek van 25 oktober 2007 hebben wij u aangeboden de mogelijkheid te willen onderzoeken van een ruil van werkplek met een van uw collega’s en u meerdere pauzes te laten genieten. Aanvankelijk was u positief maar u heeft dit uiteindelijk afgeslagen omdat u van mening was dat de heer J. Duiker krachttaal gebruikt en u het gevoel had onder druk te zijn gezet.”

Verderop wordt in de brief geschreven:

“Hedenochtend bent u op het werk verschenen maar u bleef volharden in uw weigering uw werkzaamheden te verrichten op de aan u toegewezen werkplek. U gaf daarbij aan dat uw werkplek nog steeds niet voldoende is aangepast aan uw eisen.”

Uit bovenstaande twee citaten valt op te maken, dat Von Gahlen wil doen laten geloven dat ik niet open stond om met een collega van werkplek te ruilen. Dit was niet waar. Het was juist Von Gahlen die bleef volharden dat ik op mijn bestaande werkplek aan het werk diende te gaan. Uit het onderste van bovenstaande twee citaten valt op te maken, dat ik wederom door Von Gahlen diende te gaan werken op mijn eigen werkplek, die niet voldeed aan de wettelijke eisen en waar ik klachten over had. Om deze reden gaf ik dan ook aan niet aan het werk te gaan op mijn bestaande werkplek, omdat deze nog altijd niet voldeed aan te wettelijke eisen.

In de brief betwiste Von Gahlen ook mijn stelling, dat mijn werkplek niet aan de wettelijke eisen voldeed. Dit was wederom een leugen, daar de “Vooraankondiging dwangsom” van de Gemeente Zevenaar heel duidelijk was: de ventilatie op de tekenkamer was niet in orde.

In de brief wordt tevens melding gemaakt, dat ik niets had gezegd over mijn brief van 10 november 2007 (zie bijage 8), die ik aan de directie had gemaild én voor het gesprek bij de receptie had afgegeven. De reden dat ik niets over mijn brief had kunnen vermelden was heel eenvoudig: het gesprek was dermate kort, dat ik meteen op staande voet werd ontslagen, nadat ik weigerde op mijn bestaande werkplek aan het werk te gaan. Er was voor mij geen enkele reden om de inhoud van mijn brief te verzwijgen en ik had er juist alle belang bij om in gesprek te komen met de directie. Dit was helaas niet mogelijk gebleken, omdat overleg met personeel niet paste binnen de bedrijfscultuur, waar het personeel enkel de directie diende te gehoorzamen.

Omstreeks 22 november 2007 kwam ik pas in het bezit van de brief “Vooraankondiging dwangsom” (bijlage 11), die was opgesteld door de heer Vosselman van de gemeente Zevenaar. Deze brief was gericht aan Von Gahlen, dat naar aanleiding van het onderzoek naar de ventilatie op de tekenkamer was uitgevoerd op 25 oktober 2007 door de gemeente Zevenaar. Von Gahlen had eveneens deze brief omstreeks 22 november 2007 ontvangen en durfde daarom ook in hun aan mij gestuurde ontslagbrief van 12 november 2007 mijn stelling te betwisten, dat mijn werkplek niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dit was een leugen, daar tijdens het onderzoek door de gemeente Zevenaar op 25 oktober 2007 aan Von Gahlen was medegedeeld dat de ventilatie op de tekenkamer niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.

Omstreeks 28 november ontving ik van de Rechtbank te Arnhem het verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van mijn arbeidsovereenkomst. In dit verzoekschrift zag ik voor het eerst de “Notitie werkplekbezoek kantoor”, dat was uitgevoerd op de tekenkamer door de heer Winkes van de Arbo Unie. In dit verslag werd het onderzoek naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer beschreven. Zoals ik eerder had vermeld, had de heer Winkes in dit verslag niet vermeld, dat de wijze van ventilatie op de tekenkamer niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.

Rond 10 december 2007 ontving ik de uitslag van het deskundigenoordeel van het UWV. Volgens de verzekeringsarts mevrouw B. Frenay van Maasdam was ik geschikt voor het verrichten van het eigen werk. Mevrouw Frenay van Maasdam had net als de heer Everaert met geen enkel woord gerept over de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten, evenals dat zij met geen woord had gerept dat de ventilatie op de tekenkamer niet voldeed aan de wettelijke voorschriften.

Op 13 december 2007 ontving ik een brief van Von Gahlen waarin de eindafrekening was opgemaakt en tevens een door mij te betalen schadeloosstelling werd geëist. Volgens de schadeloosstelling diende ik na verrekening binnen twee weken een bedrag van € 2319,20 aan Von Gahlen over te maken.

Diezelfde dag, op 13 december 2007, schreef ik een brief terug aan Von Gahlen, dat ik het niet eens was met de eindafrekening en schadeloosstelling. Ik gaf aan deze niet te betalen en de zitting van 8 januari 2008 te willen afwachten.

Op 8 januari 2007 was de zitting bij de Rechtbank te Arnhem, waarbij het verzoekschrift tot ontbinding van mijn arbeidsovereenkomst door de rechter werd behandeld. Hieronder geef ik nog een overzicht van de misdragingen en tekortkomingen van Von Gahlen:

  • Von Gahlen had mijn klachten niet serieus genomen en nooit naar de aard van mijn klachten geïnformeerd;
  • Von Gahlen had niet constructief meegedacht om de aard van mijn klachten in beschouwing te nemen om daarmee de mogelijke oorzaken van de klachten op een rij te zetten.
  • Von Gahlen had verzuimd overleg te plegen om tot een oplossing te komen;
  • Von Gahlen had mij gedwongen mijn werkzaamheden te verrichten op een werkplek, die niet voldeed aan de wettelijke voorschriften;
  • Von Gahlen had bij mij ontkend, dat de ventilatie op de tekenkamer niet voldeed aan de wettelijke voorschriften;
  • Von Gahlen had mij geen alternatieve werkplek aangeboden, die wel voldeed aan de wettelijke voorschriften;
  • Von Gahlen had het advies van de bedrijfsarts tot mediation niet opgevolgd;
  • Von Gahlen had mij volledig in het ongewisse gelaten ten aanzien van een onderzoek naar de luchtkwaliteit op de tekenkamer door de Arbo Unie;
  • Von Gahlen was niet geïnteresseerd om het conflict te bespreken, maar was er enkel op uit om mij op staande voet te ontslaan;
  • Von Gahlen had mij de reden tot ontslag op staande voet niet direct medegedeeld;
  • Von Gahlen had mijn salaris ingehouden, zodat ik ten tijde van de rechtszitting 2,5 maanden geen salaris had ontvangen;

Als er een reden zou zijn om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, dan viel deze Von Gahlen te verwijten, wegens onzorgvuldig en onacceptabel gedrag en handelen. Helaas was de rechter niet geïnteresseerd in wat er wel en niet was gebeurd; het was mij duidelijk dat hij de stukken niet goed had gelezen. Enerzijds vond de rechter, dat ik het werk op mijn werkplek niet had mogen weigeren. Anderzijds achtte hij het niet bewezen, dat ik voldoende door Von Gahlen was gewaarschuwd, dat ik op staande voet zou worden ontslagen. Met uitzondering van het ontslag op staande voet, vond de rechter de ontstane situatie mijn schuld. De rechter accepteerde het ontslag op staande voet niet, maar adviseerde wel de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Hierbij zou ik geen ontslagvergoeding toegewezen krijgen en zouden bovendien mijn 38 vakantiedagen niet worden uitbetaald. Wel zou mijn achterstallige salaris door Von Gahlen moeten worden uitbetaald. Zie de bijlagen 14 en 15 voor het Proces verbaal en de Beschikking.

Ik was overspannen en moe van de oneerlijke strijd. Wat moest ik? Blijkbaar mocht een werkgever zich jegens een werknemer misdragen en daarbij wet-en regelgeving aan zijn laars lappen. De Arbo Unie liet zich kennen als een corrupte club, die op de hand was van de betalende klant. Ik besloot het advies van de rechter op te volgen, zodat ik op dat moment uit mijn ellende verlost zou zijn. Ik had al wel besloten mijn hachelijke avontuur in een later stadium op te pakken en aan de grote klok te hangen, om daarmee aan te tonen dat het systeem niet werkt. Die tijd is nu gekomen…

Mijn klachten jegens de heer C.P.J. Everaert staan op bladzijde 8.

Met vriendelijke groet,

René Mäkel

(Bijlagen weggelaten)