Het verweerschrift is in januari 2017 opgesteld door Pascal Willems van WVO Advocaten te Loenen.
inleiding
Verweerster, hierna verder te noemen: “mevrouw Kalteren”, heeft kennis genomen van het uitgebreide beroepschrift met bijlagen d.d. 5 december 2016 zoals dat door de heer Mäkel is ingediend.
In het beroepschrift heeft de heer Mäkel samengevat 9 bezwaren aangevoerd tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle d.d . 18 november 2016. Mevrouw Kalteren gaat ervan uit dat u kennis hebt genomen van de stukken in deze procedure, inclusief het door mevrouw Kalteren gevoerde verweer.
Een groot deel van de bezwaren die de heer Mäkel tegen de uitspraak van het Tuchtcollege te Zwolle naar voren brengt, zijn door de heer Mäkel tevens in de eerste procedure naar voren gebracht. Mevrouw Kalteren heeft daar destijds ook verweer tegen gevoerd. Om onnodige herhalingen te voorkomen, verwijst mevrouw Kalteren naar hetgeen zij in dat kader in eerste aanleg naar voren heeft gebracht.
Op voorhand vraagt mevrouw Kalteren wel aandacht voor het navolgende. De heer Mäkel heeft gedurende de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege zijn klachten meerdere keren uitgebreid en aangevuld. Zelfs tijdens de eerste hoorzitting bij het Regionaal Tuchtcollege heeft de heer Mäkel geprobeerd om de gronden van zijn klachten aan te vullen. De Voorzitter heeft dit destijds niet toegestaan met het oog op de goede procesorde en “fair trial”. Mevrouw Kalteren vraagt op voorhand aan uw Tuchtcollege om een herhaling van deze manier van procederen door de heer Mäkel in deze beroepsprocedure kritisch te benaderen.
Alvorens mevrouw Kalteren zal ingaan op de door de heer Mäkel geformuleerde bezwaren, wenst zij eerst een aantal opmerkingen vooraf te maken.
Algemeen
Mevrouw Kalteren is inmiddels ruim 16 jaar als bedrijfsarts werkzaam. In de loop der jaren heeft ze het vak van bedrijfsarts enorm zien veranderen, onder andere door de wisselendere en steeds complexer wordende wet- en regelgeving. Daarnaast heeft zij ook gemerkt dat, met name, werknemers steeds kritischer worden omtrent het handelen van de bedrijfsarts. Mevrouw Kalteren wil benadrukken dat zij daar geen moeite mee heeft en het zelfs verfrissend vindt dat werknemers kritisch zijn omtrent haar handelen. Op die manier ontstaat namelijk een dialoog waardoor niet alleen haar beoordelingen en adviezen beter worden, maar zij ook in staat is om eventuele onduidelijkheden die bij een werknemer spelen, weg te nemer of haar oordeel en advies uit te leggen. Wat echter steeds gebleven is, is de overtuiging van mevrouw Kalteren dat zij als bedrijfsarts een bijdrage kan leveren bij het oplossen van klachten en problemen op het gebied van arbeid en gezondheid. Net als (de meeste) artsen is mevrouw Kalteren ooit arts geworden omdat zij er voldoening uit haalt om mensen te helpen op medisch gebied. Zij is dus een hulpverlener puur sang.
In de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege heeft mevrouw Kalteren duidelijk uiting gegeven aan het feit dat de klachten van de heer Mäkel haar enorm aangrijpen. De reden waarom dit haar zo raakt, is niet alleen dat zij volledig te goeder trouw is geweest in haar handelen. Tijdens het spreekuur op 7 augustus 2012 heeft zij de klachten van heer Mäkel serieus, met voldoende aandacht en vanuit de professionele standaarden beoordeeld en heeft zij vervolgens een advies gegeven over hoe partijen verder konden, zonder dat er sprake is geweest van vooringenomenheid of een doelredenering. Maar wat haar misschien nog wel het meeste aangrijpt, is het feit dat de heer Mäkel mevrouw Kalteren, en inmiddels ook andere betrokkenen zoals de verzekeringsarts en zelfs het Tuchtcollege te Zwolle, beschuldigt van samenspanning, vooringenomenheid, valsheid in geschrifte en censuur, terwijl zij hem slechts een keer heeft gezien tijdens een spreekuur en daarna ruim 3 jaar (l) niets meer heeft gehoord. De manier waarop de heer Mäkel mevrouw Kalteren en anderen lukraak beschuldigt van zelfs strafbare feiten, zonder enige reële onderbouwing en onder dreiging om zijn boekwerk openbaar te maken om zodoende ook de eer en goede naam van mevrouw Kalteren te beschadigen, is ronduit stuitend. Mevrouw Kalteren beseft dat een klager een grote mate van vrijheid heeft om zijn klachten te formuleren, maar meent ook dat het op de weg ligt van een Tuchtcollege om op te treden als de klager beschuldigingen uit die hij niet kan onderbouwen, maar die de eer en goede naam van de beklaagde zwaar beschadigen.
Mevrouw Kalteren zal thans ingaan op de door de heer Mäkel geformuleerde 9 bezwaren.
Weerlegging bezwaren
Zoals gezegd zijn er in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege al veel standpunten en zienswijzen uitgewisseld. Veel van de punten die de heer Makel in zijn beroepschrift naar voren brengt, komen overeen met zijn motivatie van zijn klachten in de eerste procedure. Om onnodige herhalingen te komen, verzoekt mevrouw Kalteren haar eerdere verweer als hier herhaald en ingelast te beschouwen. Met name de context waarin het spreekuur heeft plaatsgevonden, de manier van handelen van mevrouw Kalteren en de toepassing van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten 5 is daarbij al uitvoerig aan de orde geweest, zodat mevrouw Kalteren daar niet op in zal gaan. Zij zal thans met name ingaan op de bezwaren van de heer Mäkel tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege.
Ad 1. Censuur ten aanzien van de visie van de heer Mäkel
De heer Mäkel verwijt het Regionaal Tuchtcollege dat zij censuur heeft toegepast bij het verwoorden van de visie van de heer Mäkel op de gebeurtenissen, waardoor er een verkeerd beeld is ontstaan van zijn versie van het verhaal.
In de uitspraak van het Tuchtcollege wordt aangegeven dat het standpunt van de heer Mäkel gebaseerd is op zijn pleitnota die hij voorafgaand aan de eerste hoorzitting op 13 mei 2016 heeft ingediend. Het betreft de brief met bijlagen van de heer Mäkel aan het Regionaal Tuchtcollege d.d. 14 april 2016, waarin hij zijn oorspronkelijke klachtgronden opnieuw heeft verwoord tot definitieve klachten (pagina 5 van dit stuk). De aldaar genoemde klachten komen overeen met hetgeen het Tuchtcollege in haar uitspraak heeft opgenomen. Er valt dan ook niet in te zien waarom het Regionaal Tuchtcollege verweten kan worden censuur te hebben toegepast. Het enkele feit dat de onderliggende argumenten van de heer Mäkel niet stuk voor stuk in de uitspraak aan de orde zijn gekomen, doet daar niets aan af. De omvang van de door de heer Mäkel geproduceerde stukken laat simpelweg niet toe om alles in detail te bespreken. Echter, het punt van de duur van het spreekuur is nadrukkelijk wel aan de orde geweest tijdens de hoorzittingen (zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 5.4 waarin wordt aangegeven dat dat argument de reden was voor de tweede hoorzitting) en valt bovendien onder de klachtgrond 2 (geen serieus onderzoek gedaan naar de gezondheid van de heer Mäkel).
Overigens is het kenmerkend voor de visie van de heer Mäkel dat een ieder die zijn mening of visie niet deelt, deel neemt aan een complot tegen hem of macht of posities tegen hem gebruikt. Censuur is immers het aanwenden van macht om te voorkomen dat bepaalde informatie naar buiten wordt gebracht. Het beschuldigen van het Regionaal Tuchtcollege van censuur, impliceert het ontbreken van objectiviteit en onafhankelijkheid van het Regionaal Tuchtcollege, kernwaarden die elke rechtsprekende instantie juist hoog in het vaandel heeft staan en die ook in het professioneel statuut van de bedrijfsartsen is opgenomen. Het wereldbeeld van de heer Mäkel is kennelijk: ben je niet voor mij, dan je automatisch tegen mij. In de ogen van mevrouw Kalteren is dat geen juist wereldbeeld. Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 2. Onjuiste datering processtuk de heer Mäkel
De heer Mäkel maakt bezwaar tegen het ontbreken van zijn stuk d.d. 10 juni 2016 op pagina 1 van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, maar geeft tevens aan dat zijn stuk wel genoemd staat op pagina 2 van de uitspraak.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft, zo heeft mevrouw Kalteren begrepen, een splitsing gemaakt tussen de stukken die voor de eerste hoorzitting en tussen de eerste en tweede hoorzitting zijn gewisseld. Dit doet echter niets af aan het feit dat de reactie van de heer Mäkel d.d. 10 juni 2016 door het Regionaal Tuchtcollege is meegenomen in haar beslissing, ondanks het feit dat namens mevrouw Kalteren daar nadrukkelijk bezwaar tegen is gemaakt. De heer Mäkel heeft in zijn reactie d.d. 10 juni 2016 namelijk niet alleen gereageerd op de persoonlijke aantekeningen van mevrouw Kalteren die namens haar in het geding zijn gebracht, maar heeft vervolgens diverse andere punten aangevoerd waarop mevrouw Kalteren niet mocht reageren.
Naar de mening van mevrouw Kalteren, en dat wordt feitelijk ook bevestigt door de heer Mäkel, heeft het Regionaal Tuchtcollege alle stukken die zijn gewisseld ook meegenomen in haar beoordeling. Maar zelfs als dat niet zou zijn gebeurd, geeft de heer Mäkel niet aan wat die stukken voor gevolg zouden hebben moeten hebben voor het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Hierdoor ontbreekt ook elk belang voor dit bezwaar.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 3. Uitbreiding van de klacht niet toegestaan
Tijdens de eerste hoorzitting wilde de heer Mäkel zijn klachtgronden opnieuw aanvullen en uitbreiden, dit terwijl zijn oorspronkelijke klachtgronden door hem reeds gewijzigd waren in zijn pleitnota d.d. 14 april 2016. De Voorzitter heeft dit ter zitting terecht geweigerd met het oog op de goede procesorde en een “fair trial”. De heer Mäkel heeft bovendien niet onderbouwd waarom hij zijn klachtgronden opnieuw wilde aanvullen en wijzigen, zodat hij ook geen enkel belang daarvoor had. In zijn beroepschrift geeft hij ook niet aan waarom hem toegestaan had moeten worden om zijn klachtgronden zelfs ter zitting aan te vullen en te wijzigen.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 4. Visie van mevrouw Kalteren als feiten overgenomen
De heer Mäkel verwijt het Regionaal Tuchtcollege dat zij bij het weergeven van de feiten de versie van mevrouw Kalteren als uitgangspunt heeft genomen en ten aanzien van essentiële onderdelen van de visie van de heer Mäkel censuur heeft toegepast door deze weg te laten.
Het verwijt van censuur door het Regionaal Tuchtcollege, door moedwillig bepaalde zaken weg te laten zodat er een ander beeld ontstaat, suggereert opzet aan de zijde van het Tuchtcollege. Die opzet wordt op geen enkele manier aannemelijk gemaakt en is onnodig diffamerend. Ook mevrouw Kalteren wordt verweten met opzet de STECR Werkwijze Arbeidsconflicten niet toegepast te hebben, eveneens zonder enig bewijs voor deze zware beschuldiging. De heer Mäkel schroomt er dus niet voor om te strooien met zware beschuldigingen, zonder daarvoor afdoende objectief bewijs aan te voeren.
Bij het weergeven van de feiten heeft het Regionaal Tuchtcollege grotendeels citaten opgenomen uit bewijsstukken die in de procedure zijn gewisseld. De heer Mäkel heeft de inhoud van deze bewijsstukken nooit betwist. Sterker: enkele bewijsstukken zijn door hem zelf overgelegd! Er valt dan ook niet in te zien op welke wijze het Tuchtcollege censuur heeft toegepast. Het Tuchtcollege heeft in elk geval geen citaten of tekststukken overgenomen uit het verweerschrift van mevrouw Kalteren.
Voor zover de heer Mäkel het Regionaal Tuchtcollege verwijt dat zij een selectie heeft gemaakt van relevante feiten dan gaat dat verwijt niet op, aangezien het aan het Tuchtcollege is om zelf te bepalen op welke wijze zij de relevante feiten weergeeft.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 5. Deugdelijk en compleet rapport
De heer Mäkel meent dat het Regionaal Tuchtcollege geen acht heeft geslagen op zijn stelling dat de spreekuurrapportage incompleet en niet deugdelijk was. Dit is onjuist. In rechtsoverweging 5.4 heeft het Regionaal Tuchtcollege uitgebreid uiteengezet waarom zij heeft besloten om een tweede hoorzitting te houden, namelijk dat zij naar aanleiding van de medische kaart/persoonlijke aantekeningen van mevrouw Kalteren in relatie tot de duur van het spreekuur zoals de heer Mäkel dat beleefd had, nog vragen had.
Mevrouw Kalteren heeft uitgelegd dat zij tijdens het spreekuur dat zij met de heer Mäkel had, het laatste die dag, persoonlijke aantekeningen heeft gemaakt op haar laptop die zij diezelfde dag ’s avond heeft verwoord tot een spreekuurrapportage. In de spreekuurrapportage staan (uiteraard) geen medische gegevens, aangezien die rapportage ook aan de werkgever wordt gestuurd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft echter nadrukkelijk wel beoordeeld op welke wijze mevrouw Kalteren onderzoek heeft gedaan en aldus tot haar bevindingen is gekomen. Ook heeft zij beoordeeld of dit terug te herleiden valt tot de medische kaart, hetgeen het geval is.
De heer Mäkel heeft klaarblijkelijk een onjuiste veronderstelling als hij meent dat een bedrijfsarts na elk spreekuur een zeer omvangrijk rapport opstelt, zoals dat ook wel gebeurt bij bijvoorbeeld medische expertise onderzoeken. Dat is echter niet het geval. Het gaat erom dat achteraf te herleiden valt hoe een bedrijfsarts tot een bepaald oordeel en advies is gekomen.
Het gaat er daarbij bovendien niet om of de handelswijze van de bedrijfsarts beter had gekund, maar of de bedrijfsarts binnen de redelijke grenzen van een bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap en de norm binnen de beroepsgroep ten tijde van het spreekuur op 7 augustus 2012. Mevrouw Kalteren heeft tijdens de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege al erkend dat zij lering leeft getrokken uit deze kwestie en dat haar manier van vastleggen voor verbetering vatbaar is. Zij heeft het advies van het Regionaal Tuchtcollege, om gebruik te maken van een toegesneden softwarepakket, dan ook ter harte genomen, evenals het stellen van extra controlevragen aan werknemers op haar spreekuur om nog beter te controleren of zij haar oordeel en advies begrijpen.
Dit betekent echter niet dat mevrouw Kalteren tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van het spreekuur met de heer Mäkel.
Zij heeft gehandeld conform de STECR Werkwijzer 5 die destijds geldend was. De heer Mäkel had zich immers ziek gemeld naar aanleiding van het conflict met zijn werkgever. Hoewel de heer Mäkel wel (lichte) spanningsklachten had, waren deze niet zodanig dat dit naar de mening van de mevrouw Kalteren leidde tot het oordeel dat hij niet in staat zou zijn tot het verrichten van de bedongen arbeid. De heer Mäkel kon immers goed zijn verhaal vertellen en onder woorden brengen waarom hij het niet eens was met zijn werkgever. Zijn klachten konden derhalve worden samengevat als “een normale reactie op een abnormale situatie.” Er waren bovendien geen bijkomende omstandigheden die een contra-indicatie boden voor het oordeel dat de heer Mäkel niet arbeidsongeschikt was.
De heer Mäkel heeft dit ook bevestigd in zowel de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege als in zijn beroepschrift. Zo schrijft hij op pagina 12 van zijn beroepschrift:
“Het moge duidelijk zijn dat ik inderdaad geen (andere) medische klachten had genoemd.”
Ook heeft hij niet aangegeven dat hij onder behandeling was bij een huisarts of een andere specialist. Volgens de heer Mäkel kwam dat omdat hem de mond werd gesnoerd en het gesprek snel was afgelopen. Het gesprek heeft echter bijna een half uur geduurd, waarbij de heer Mäkel voldoende tijd en gelegenheid heeft gekregen en genomen om zijn visie te geven. Bovendien is de heer Mäkel niet een persoon die zich eenvoudig de mond laat snoeren, zo blijkt ook wel uit de onderhavige klachtprocedure en de (klacht)procedures die hij tegen de verzekeringsarts, zijn werkgever en de advocaat van zijn werkgever heeft aangespannen.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 6. Onderbouwing Versie C.
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar uitspraak aangegeven dat de situatie van de heer Mäkel overeenkomt met versie C van de STECR Werkwijzer 5, ofwel dat de ziekmelding het gevolg is van het arbeidsconflict. Hoewel de heer Mäkel aangeeft dat het Regionaal Tuchtcollege niet heeft onderbouwd waarom zij tot dit oordeel is gekomen, geeft hij niet aan waarom dit oordeel onjuist zou zijn. In de procedure heeft de heer Mäkel ook zelf diverse keren erkend dat hij geen nadere medische informatie heeft verstrekt aan mevrouw Kalteren, niet heeft laten weten onder behandeling te zijn van een specialist of huisarts en dat er ook geen andere klachten waren naast de klachten die verband hielden met het arbeidsconflict. Voor mevrouw Kalteren bestond er geen enkele aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan dat het ging om een ziekmelding die het directe gevolg was van het arbeidsconflict en dus niet dat het ging on een ziekmelding waarbij er, naast de klachten rondom het arbeidsconflict, tevens andere bijkomende klachten waren die gelijkwaardig (versie B) of bovenliggend (versie A) waren.
Mevrouw Kalteren wil daarbij nadrukkelijk onder de aandacht brengen dat de heer Mäkel door haar nooit eerder was gezien en hij zich ook niet eerder ziek gemeld had naar aanleiding van klachten die door het arbeidsconflict waren veroorzaakt. Van een langdurig conflict dat ook langdurig klachten veroorzaakte was, in de beleving van mevrouw Kalteren, dan ook geen sprake. De stukken, zoals e-mails etc., die door de heer Mäkel in het geding zijn gebracht en die betrekking hebben op het conflict met zijn voormalig werkgever, heeft mevrouw Kalteren pas voor het eerst in de klachtprocedure onder ogen gekregen. Zij had daar, tijdens het (ene) spreekuur, dan ook geen rekening mee kunnen houden (voor zover die stukken überhaupt relevant zouden zijn geweest).
Voor het overige verwijst mevrouw Kalteren nadrukkelijk naar wat zij hierover in haar verweer bij het Regionaal Tuchtcollege heeft opgenomen.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 7. Geen hoor- en wederhoor van representatieve vertegenwoordiger werkgever
De heer Mäkel verwijt het Regionaal Tuchtcollege dat zij vindt dat mevrouw Kalteren voldoende hoor- en wederhoor heeft toegepast, terwijl zij de werkgever niet persoonlijk heeft gesproken.
Bij haar oordeel heeft mevrouw Kalteren niet alleen de zienswijze van de heer Mäkel betrokken, maar ook de (beperkte) informatie van de werkgever die zij via de casemanager had ontvangen. Mevrouw Kalteren heeft dus bij haar beoordeling de zienswijze van werkgever en werknemer betrokken en daarmee voldaan aan de gewenste “hoor en wederhoor’ in de zin van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten versie 5. De uitleg die de heer Mäkel hieraan geeft, namelijk dat mevrouw Kalteren zowel werkgever als werknemer nadrukkelijk had moeten interviewen, is niet juist. De bedrijfsarts hoeft niet aan waarheidsvinding te doen, maar moet zich een voldoende beeld van de situatie vormen om dit te betrekken bij diens oordeel. Daarbij heeft een bedrijfsarts een grote mate van vrijheid. In de Werkwijzer, noch elders, staat nadrukkelijk voorgeschreven dat de bedrijfsarts de werkgever persoonlijk moet spreken en niet zou mogen afgaan op informatie van een (gevolmachtigde) casemanager. In die zin heeft mevrouw Kalteren dan ook niet in strijd met de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten 5 gehandeld.
De onduidelijkheid over de wijze waarop het uitgangspunt van hoor- en wederhoor moet worden uitgelegd, is overigens niet nieuw en heeft juist geleid tot een nadere verklaring van de NVAB en de Kenniskring van STECR over hoe dit punt door bedrijfsartsen moet worden benaderd.
Volgens STECR en de NVAB moet het uitgangspunt van hoor- en wederhoor als volgt worden uitgelegd:
“Zowel de NVAB als STECR onderschrijven het belang van het verkrijgen van commitment voor een advies van de bedrijfsarts. De Werkwijzer legt daarbij de nadruk op toepassing van ‘hoor en wederhoor’. Het karakter van het begrip ‘hoor en wederhoor’ is in de Werkwijzer niet strikt juridisch bedoeld maar meer om ‘alle kanten van het verhaal te horen’ alvorens tot een advies te komen. Het gaat niet alleen om de kwaliteit van het advies, maar ook om het proces. De Werkwijzer laat de bedrijfsarts alle ruimte om hierin een eigen professionele afweging te maken. De bedrijfsarts hoeft niet vooraf van de Werkgever toestemming voor zijn advies te verkrijgen.”
Bron: Website NVAB, 19 november 2015, https://www.nvab-online.nl/actueel/nieuws/gezamenlijke-verklaring-nvab-en-stecr
Uit dit citaat blijkt dat het erom gaat dat de bedrijfsarts beide kanten van het verhaal moet horen om commitment te krijgen voor diens oordeel en advies. De bedrijfsarts heeft echter een eigen professionele afweging te maken of hij/zij voldoende informatie heeft verkregen. Indien de werkgever onvoldoende gehoord zou zijn geweest, bijvoorbeeld doordat een niet representatieve vertegenwoordiger het verhaal had gedaan waarin de werkgever zichzelf niet herkende, dan zou dit hebben geleid tot een gebrek aan commitment bij de werkgever. Het is niet juist dat een werknemer een beroep kan doen op het gebrekkig horen van de werkgever, omdat dit geen afbreuk doet aan het belang van de werknemer.
Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat er binnen de beroepsgroep ten tijde van het spreekuurcontact met de heer Mäkel dus geen eenduidigheid bestond over de wijze waarop hoor- en wederhoor moest worden toegepast, zodat mevrouw Kalteren überhaupt niet verweten kan worden dat zij in strijd met de norm van de beroepsgroep zou hebben gehandeld.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 8. STECR Werkwijzer niet gevolgd
De heer Mäkel verwijt het Regionaal Tuchtcollege dat zij het handelen van mevrouw Kalteren niet integraal heeft getoetst aan de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten 5. Het is echter niet aan het Regionaal Tuchtcollege om op basis van de door de heer Mäkel geformuleerde klachten het handelen van mevrouw Kalteren volledig te toetsen aan elke richtlijn of Werkwijzer die hij heeft genoemd. Het Tuchtcollege heeft de klachtgronden van de heer Mäkel op juiste wijze samengevat en beoordeeld of mevrouw Kalteren in dat kader gebleven is binnen de tuchtrechtelijke normen. Het Tuchtcollege gaat dus riet, bijvoorbeeld in de vorm van een second opinion, op de stoel van de bedrijfsarts zitten en ruim 3 jaar na dato het onderzoek etc. overdoen.
Zoals mevrouw Kalteren in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege al heeft aangegeven, heeft zij geoordeeld en geadviseerd conform de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten 5. Daarbij heeft zij geoordeeld dat de heer Mäkel niet arbeidsongeschikt was en dat hij en zijn werkgever met elkaar in gesprek zouden moeten gaan over een oplossing van het conflict, eventueel met betrokkenheid van de advocaat die de heer Mäkel had. Voor een advies om mediation in te zetten was nog geen aanleiding, aangezien de werkgever nog in gesprek wilde met de heer Mäkel en niet bij voorbaat viel uit te sluiten dat dat gesprek geen zin zou hebben.
Uit het beroepschrift blijkt duidelijk dat de heer Mäkel eigenlijk had willen zien dat mevrouw Kalteren hem arbeidsongeschikt had bevonden, maar daar was simpelweg geen sprake van.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Ad 9. Afzien interventieperiode
Als laatste maakt de heer Mäkel bezwaar tegen het feit dat mevrouw Kalteren geen interventieperiode heeft ingelast, omdat de werkgever reeds een interventieperiode had ingelast.
Zoals de heer Mäkel ook zelf heeft verwoord, schrijft STECR Werkwijzer 5 voor dat de bedrijfsarts een korte interventieperiode kan inlassen als door heftige emoties een confrontatie tussen partijen op korte termijn tot escalatie kan leiden. Van heftige emoties was, noch bij de heer Mäkel, noch bij de werkgever, sprake. Bovendien had de werkgever, na de ziekmelding van de heer Mäkel, hem al een interventieperiode geboden om tot bedaren te komen. Er bestond dus geen enkele aanleiding om een nieuwe interventieperiode te adviseren. In tegendeel: de interventieperiode is juist bedoeld als korte periode om tot rust te komen, waarna partijen met elkaar in gesprek moeten over een oplossing. Uit diverse onderzoeken blijkt dat hoe langer partijen uiteen zijn, hoe moeilijker het is om tot een oplossing te komen. De maximale interventieperiode van 2 weken is dus een hoge uitzondering. In versie 6 van de Werkwijzer is op dit punt een nadere toelichting opgenomen, waarin wordt aangegeven dat een interventieperiode überhaupt een uitzondering is en deze zo kort mogelijk moet zijn. Een dubbele interventieperiode van 2 x 2 weken, zoals de heer Mäkel kennelijk wenste, is uit den boze en zeker bij het ontbreken van heftige emotionele klachten.
Mevrouw Kalteren meent dan ook dat dit bezwaar verworpen dient te worden.
Overgelegde bijlagen
Bij hef beroepschrift heeft de heer Mäkel 6 bijlagen overgelegd. Deze bijlagen zijn al eerder in de procedure gebracht en besproken. De stukken die betrekking hebben op de discussie tussen de heer Mäkel en de afdeling PZ van diens werkgever, heeft mevrouw Kalteren pas voor het eerst in deze procedure onder ogen gehad. Zij is daar nadrukkelijk niet bij betrokken geweest en kan daar dus verder ook niets over zeggen.
Het (beperkte) medische dossier van de huisarts van de heer Mäkel is in de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege eveneens aan de orde geweest. Mevrouw Kalteren kende dit stuk niet ten tijde van het spreekuur, aangezien de heer Mäkel niet had verteld dat hij bij diens huisarts was geweest. Overigens voelt mevrouw Kalteren zich achteraf gesterkt door de inhoud van dit medisch dossier, met name dat ook de huisarts melding maakt van spanningsklachten maar dat de heer Mäkel wel gewoon zijn verhaal kan doen, zodat er geen aanleiding was voor het aannemen van onevenredige spanningsklachten. Overigens is de heer Mäkel ook daarna kennelijk niet meer bij de huisarts geweest, net zoals hij zich ook later niet meer opnieuw ziek gemeld heeft of bij mevrouw Kalteren is geweest in het kader van een verzuim- of open spreekuur.
Nu de bijlagen reeds nadrukkelijk aan de orde zijn geweest tijdens de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege, verwijst mevrouw Kalteren voor het overige naar hetgeen zij aldaar als verweer heeft gevoerd.
Samenvatting
Op basis van het bovenstaande verweer komt mevrouw Kalteren tot de conclusie dat geen van de bezwaren van de heer Mäkel tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle d.d. 18 november 2016 stand kan houden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft uitvoerig naar de zaak en de klachten van de heer Mäkel gekeken en zelfs twee (l) hoorzittingen gehouden alvorens zij tot haar oordeel is gekomen. Desondanks verwijt de heer Mäkel het Regionaal Tuchtcollege dat zij opzettelijk de feiten onjuist heeft verwoord en censuur heeft toegepast. Een verwijt dat kant noch wal raakt.
Mevrouw Kalteren heeft naar eer en geweten gehandeld en haar oordeel en advies op objectieve wijze tot stand laten komen. Van complotten met de werkgever, opzet of valsheid in geschrifte is totaal geen sprake. Het raakt mevrouw Kalteren diep dat de heer Mäkel zo gemakkelijk dergelijke diepingrijpende aantijgingen uit, maar nu hij dat ook tegenover het Regionaal Tuchtcollege en andere betrokkenen doet of heeft gedaan, probeert mevrouw Kalteren het niet al te persoonlijk te laten voelen. Hoe lastig dat ook is.
Mevrouw Kalteren heeft de heer Mäkel slechts een keer tijdens een spreekuur gezien. Noch daarvoor, noch daarna heeft hij haar spreekuur bezocht. Ook heeft hij geen deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, terwijl hij wel op die mogelijkheid is gewezen en bijgestaan werd door een advocaat. Er is geen enkel (begin van) bewijs dat mevrouw Kalteren op basis van de haar beschikbare informatie anders had moeten handelen. Desondanks heeft zij wel van deze ervaring geleerd en heeft zij niet alleen haar werkwijze met betrekking tot de medische kaart en de terugkoppeling aangepast, maar ook controleert zij dubbel of een werknemer haar goed begrepen heeft. Het is overigens de vraag of, als mevrouw Kalteren dat bij de heer Mäkel al had gedaan, dit verschil had gemaakt. De heer Mäkel is er duidelijk op uit om iemand te laten boeten voor het leed dat zijn werkgever hem heeft aangedaan en daarbij betrekt hij alles en iedereen die hij maar kan verbinden aan de werkgever. Het Medisch Tuchtrecht is daar echter niet voor bedoeld.
Tot slot brengt mevrouw Kalteren onder de aandacht dat er nog een richtlijn bestaat voor het medisch beoordelen van klachten die ontstaan naar aanleiding van een arbeidsconflict. De STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten gaat immers niet in op de medische afwegingen die gemaakt moeten worden in een dergelijke situatie. De NVAB heeft dit onderkend en heeft, in haar gezamenlijke verklaring met STECR rondom versie 6 van de Werkwijzer Arbeidsconflicten, het volgende laten weten:
“De NVAB heeft aangekondigd met een eigen richtlijn Arbeidsconflicten te komen die zich vooral richt op (evidence-based) interventies die de bedrijfsarts kan adviseren.”
Bron Website NVAB. 19 november 2015, .https//www.nvab-onlin.nI/actueel/nieuws/gezamenlijke-verkIaring-nvab-en-stecr
Voor zover de klachten van de heer Mäkel zich dus richten op de medische beoordeling door mevrouw Kalteren, kan dit er nooit toe leiden dat zij in strijd met de in de beroepsgroep geldende norm heeft gehandeld, simpelweg omdat die norm er niet is! Dat er wel behoefte aan is, blijkt wel uit het voornemen van de NVAB om een dergelijke Richtlijn op te stellen. De betreffende richtlijn is er echter nog niet. De LESA richtlijn Overspanning en Burn-Out, die volgens de heer Mäkel van toepassing is, is geen substituut voor een dergelijke richtlijn aangezien deze richtlijn ziet op de samenwerking tussen diverse behandelaars van patiënten met overspanning en burn-out, zoals huisartsen, bedrijfsartsen en psychologen. Aangezien de heer Mäkel geen klachten had die duidden op overspanning of burn-out, was deze Richtlijn niet aan de orde.
Conclusie
Mevrouw Kalteren verzoekt U dan ook om het beroep van de heer Mäkel tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle d.d. 18 november 2016 af te wijzen.
Loenen (Gld.), 24 januari 2017 advocaat mr. P. Willems