Nederland is een dictatuur – deel 9

TOELICHTING VONNIS

Niet alleen blijken er fouten en onvolkomenheden te staan in de door Nucletron opgestelde arbeids- en vaststellingsovereenkomst, maar ook in het vonnis stonden fouten. De heer mr. R.J.B. Boonekamp, rechter bij de Rechtbank te Arnhem, had bewust deze fouten gemaakt teneinde mij in mijn ongelijk te kunnen stellen. U leest het goed, de uitleg van de rechter zat vol met tegenstrijdigheden en grove fouten om mij opzettelijk een oor te kunnen aannaaien.

Hieronder zijn de belangrijkste passages uit het vonnis geplaatst. Aan de hand van deze passages had de rechter de conclusie getrokken, dat ik onvoorwaardelijk verplicht was mee te werken aan het plaatsen van de handtekeningen en daarbij ook nog de proceskosten voor Nucletron diende te betalen. Na onderstaande citaten wordt een opsomming gegeven welke fouten de rechter (opzettelijk) had gemaakt om tot zijn conclusie te komen.

2.2.    In de arbeidsovereenkomst die partijen hebben ondertekend op 8 oktober 2009, is onder meer bepaald:

{…}

17.    Rechten van intellectuele en industriële eigendom

Aan werkgever komt in binnen- en buitenland het uitsluitend (eigendoms)recht toe op octrooien, modellen, tekeningen en/of enig ander recht van intellectuele of industriële eigendom voortvloeiende uit de werkzaamheden die de werknemer gedurende de arbeidsovereenkomst heeft verricht, dan wel binnen een jaar na afloop daarvan daaruit voortvloeien.

{…}

2.3     Met wederzijds goedvinden van partijen is de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2012 beëindigd. In verband daarmee hebben partijen op 17 augustus 2012 een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Daarin staat onder andere:

4.     Nadat partijen de vaststellingsovereenkomst hebben ondertekend, wordt de heer Mäkel vrijgesteld van zijn werkzaamheden. (…)

(…)

7.     De heer Mäkel verklaart zich bewust te zijn van de op hem rustende verplichting tot geheimhouding van al hetgeen omtrent Nucletron tot zijn kennis is gekomen en verklaart geheimhouding te betrachten, ook na afloop van de arbeidsovereenkomst. De heer Mäkel is ontheven van het non-concurrentiebeding, zoals beschreven in artikel 16 van zijn arbeidsovereenkomst.

(…)

9.     In het geval de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst en die van de arbeidsovereenkomst met elkaar in conflict zijn, prevaleren de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst.

10.    Met inachtneming van het vorenstaande verlenen partijen elkaar algehele en finale kwijting over en weer terzake van de arbeidsovereenkomst en/of het einde daarvan en alles wat daaruit direct of indirect kan voortvloeien. Alle eventuele huidige en toekomstige aanspraken van de heer Mäkel welke uit de beëindigde arbeidsovereenkomst (zouden kunnen) voortvloeien worden geacht in de beëindigingsvergoeding te zijn opgenomen.’

{…}

4.4     In de aard van bepalingen zoals de artt. 15, 16, 17 en 18 van de arbeidsovereenkomst ligt besloten dat die ook na het einde van de arbeidsovereenkomst partijen blijven binden voor zolang als uit die bepalingen voortvloeit. Zo geldt voor art. 17 dat aan Nucletron ook toekomen intellectuele eigendomsrechten die binnen een jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst voortvloeien uit werkzaamheden die Mäkel gedurende de arbeidsovereenkomst heeft verricht. Uit die bepaling en overigens ook uit de maatstaven van postconctractuele redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat Mäkel ook na het einde van de arbeidsovereenkomst binnen zekere grenzen is gehouden zijn medewerking te verlenen aan het kunnen verkrijgen van die intellectuele eigendomsrechten door Nucletron. De finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst kan redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat die ook ziet op doorwerkende bepalingen uit de arbeidsovereenkomst, nu dat niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst is bepaald.

{…}

4.6.    Voor toewijzing van de gevorderde boete is geen plaats, in aanmerking genomen dat het een geldvordering in kort geding betreft. Uit de art. 17 en 18 in onderling verband is niet zonder meer duidelijk dat het niet zetten van de benodigde handtekeningen ook gedragingen zijn waarop een boete is gesteld.

{…}

Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2013.

Eenvoudig gezegd had de rechter voor zijn motivatie een zinloze bepaling genomen van artikel 17 uit mijn arbeidsovereenkomst, terwijl deze arbeidsovereenkomst nietig was! Daarbij had hij ook nog eens een eigen interpretatie van artikelen gegeven uit deze nietige arbeidsovereenkomst, terwijl de vaststellingsovereenkomst het enige geldige document was. Hieronder kunt u de uitgebreide toelichting lezen.

UITGEBREIDE TOELICHTING VONNIS

Hoewel de rechter in zijn vonnis middels een citaat had aangehaald, dat per 31 oktober 2012 de arbeidsovereenkomst was beëindigd, had hij hier verder niets over geschreven. De rechter negeerde in zijn verdere uitleg alsof dit citaat niet bestond en ging derhalve voorbij aan het feit dat de arbeidsovereenkomst nietig was, zodat daaruit geen rechten meer konden worden ontleend. Daarentegen had hij meerdere malen naar de nietige arbeidsovereenkomst verwezen om maar net te doen alsof deze nog altijd geldig zou zijn met het doel mij in mijn ongelijk te kunnen stellen. Om dit de kunnen doen, begon hij in zijn vonnis met het aandragen van onderstaande motivatie om aan te tonen dat de algehele en finale kwijting over en weer in mijn geval niet zo begrepen mocht worden.

De finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst kan redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat die ook ziet op doorwerkende bepalingen uit de arbeidsovereenkomst, nu dat niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst is bepaald. De artt. 7 en 9 van de vaststellingsovereenkomst laten integendeel geen andere conclusie toe dan dat doorwerking van bepalingen uit de arbeidsovereenkomst ondanks de finale kwijting is beoogd.

De door de rechter bovengenoemde “doorwerkende bepalingen” uit de arbeidsovereenkomst bestaan niet, omdat de arbeidsovereenkomst nietig was geworden per 31 oktober 2012. Dat was immers het doel van de vaststellingsovereenkomst! Hierbij was geen sprake van verborgen zaken waarin niet was voorzien, omdat in de vaststellingsovereenkomst duidelijk was overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou komen te beëindigen. Om te bepalen welke afspraken bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zouden worden beëindigd, hoefde men dus enkel de arbeidsovereenkomst te lezen en niet op zoek te gaan naar andere (verborgen) documenten, zoals de voorwaarden voor het pensioen.

De rechter probeerde met de artikelen 7 en 9 van de vaststellingsovereenkomst aan te tonen, dat werd verwezen naar bepalingen uit de (nietige) arbeidsovereenkomst met het doel deze (eveneens nietige) bepalingen weer geldig te maken. Artikel 7 ging over mijn plicht tot geheimhouding en concurrentiebeding:

De heer Mäkel verklaart zich bewust te zijn van de op hem rustende verplichting tot geheimhouding van al hetgeen omtrent Nucletron tot zijn kennis is gekomen en verklaart geheimhouding te betrachten, ook na afloop van de arbeidsovereenkomst. De heer Mäkel is ontheven van het non-concurrentiebeding, zoals beschreven in artikel 16 van zijn arbeidsovereenkomst.

Bovenstaand artikel 7 laat zien, dat Erik Lubberman de ballen begreep van de werking van de vaststellingsovereenkomst. Er staat dat ik mij bewust ben van de op mij rustende plicht tot geheimhouding. Dat was inderdaad het geval zolang mijn arbeidsovereenkomst geldig was, maar deze zou per 31 oktober 2012 nietig worden! Omdat mijn arbeidsovereenkomst nietig zou worden, was het dan ook onzin om mij te ontheffen van het non-concurrentiebeding, zoals was overeengekomen in mijn arbeidsovereenkomst. Indien Erik Lubberman na het beëindigen van mijn arbeidsovereenkomst middels de vaststellingsovereenkomst mij wederom een plicht tot geheimhouding had willen opleggen, dan had hij deze geheimhoudingsplicht opnieuw in de vaststellingsovereenkomst moeten omschrijven. Een andere mogelijkheid was geweest, dat hij in de vaststellingsovereenkomst had laten opnemen, dat het nietig worden niet voor de geheimhouding van toepassing was. In beide gevallen had ik meteen begrepen, dat ik op dit punt een zeer grote machtspositie had. Ik had mijn machtspositie kunnen gebruiken om te onderhandelen over de hoogte van de door mij te ontvangen ontslagvergoeding! Gezien de schandalige wijze waarop Nucletron bij mij te werk was gegaan, zou ik destijds een significant hogere ontslagvergoeding bedongen hebben om in te stemmen met geheimhouding. Ook zou het zo kunnen zijn, dat ik deze nieuwe plicht tot geheimhouding eenvoudig niet had geaccepteerd, want ik accepteer nu eenmaal geen misdadig gedrag.

Artikel 9 uit de vaststellingsovereenkomst luidde:

In het geval de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst en die van de arbeidsovereenkomst met elkaar in conflict zijn, prevaleren de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst.

De rechter deed ook alsof bovenstaand artikel 9 van toepassing was op de “doorwerkende bepalingen” uit de arbeidsovereenkomst. Dit was onjuist. Bovenstaand artikel had twee doelen. Ten eerste had het artikel betrekking op de overgangsperiode. Direct na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op 17 augustus 2012 waren twee overeenkomsten van toepassing: de arbeidsovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. Deze overgangsperiode eindigde op 31 oktober 2012 met het beëindigen van mijn arbeidsovereenkomst. Na 31 oktober 2012 was de vaststellingsovereenkomst de enige geldige overeenkomst. In deze overgangsperiode was ik bijvoorbeeld vrijgesteld van werkzaamheden. Het tweede doel van bovenstaand artikel was, te benadrukken dat in geval van conflicten tussen beide overeenkomsten, de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst prevaleerden (doorslaggevend waren). De rechter deed juist het tegenovergestelde en zorgde er met zijn kromme onderbouwing voor, dat de (doorwerkende) bepalingen in de (nietige) arbeidsovereenkomst prevaleerden. Dit betekende, dat hij bovenstaand artikel 9 gebruikte om bovenstaand artikel niet te laten prevaleren. Begrijpt u de logica nog?

Bij het foutief creëren van “doorwerkende bepalingen” in de arbeidsovereenkomst was rechter ook nog eens aan de finale kwijting voorbij gegaan, zoals deze was overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Mocht hij dit zomaar? Er zijn inderdaad situaties waarbij de finale kwijting niet van toepassing is. Over dergelijke situaties is uitgebreide jurisprudentie te vinden. Om te kunnen bepalen of de finale kwijting van toepassing is of niet, dient het door de Hoge Raad uitgesproken Haviltex Arrest (NJ 1981, 635) te worden toegepast. In het kort komt het Haviltex Arrest er op neer dat niet alleen naar de zuiver taalkundige uitleg van een overeenkomst moet worden gekeken, maar dat ook het doel van de overeenkomst in beschouwing dient te worden genomen en wat beide partijen van elkaar mochten verwachten. Tevens dient in beschouwing te worden meegenomen tot welke sociale kringen betrokken partijen behoren en over welke rechtskennis deze partijen de beschikking hebben.

Met betrekking tot arbeidsrecht en finale kwijting gaat de jurisprudentie meestal over onderwerpen die niet zijn vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld wel of niet afgedragen pensioenpremies of optieregelingen. Wanneer onderwerpen niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst zijn benoemd, is de finale kwijting volgens het Haviltex Arrest op deze onderwerpen niet zonder meer van toepassing. De rechter gebruikte in zijn vonnis dan ook de woorden:

“…nu dat niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst is bepaald.”

Bovenstaande bewering was vreemd, daar het vervallen (nietig worden) van mijn arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst was bepaald! Met het vervallen van mijn arbeidsovereenkomst vervielen eveneens alle daarin vastgelegde artikelen (bepalingen).

De rechter paste in mijn geval het Haviltex Arrest slechts gedeeltelijk toe en dan ook nog op foutieve wijze, om mij maar in mijn ongelijk te kunnen stellen. De rechter vond dat hij de (foute) conclusie kon trekken, dat ondanks finale kwijting alle volgens hem (gecreëerde) “doorwerkende bepalingen” uit mijn (nietige) arbeidsovereenkomst geldig bleven, omdat in de vaststellingsovereenkomst met behulp van het onjuist geformuleerde artikel 7 (en artikel 9) werd verwezen naar een “doorwerkende bepaling” in mijn arbeidsovereenkomst.

De rechter had op de juiste wijze het Haviltex Arrest moeten toepassen. In dat geval had hij moeten kijken naar het doel van de vaststellingsovereenkomst en wat beide partijen daarbij van elkaar mochten verwachten. Het doel van de vaststellingsovereenkomst was, dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden zou worden beëindigd, zoals was vastgelegd in artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst. Er stond zelfs in de vaststellingsovereenkomst expliciet vermeld, dat ik na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst per direct was vrijgesteld van werkzaamheden. Dus niet alleen werd de arbeidsovereenkomst beëindigd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, maar werd ook nog eens duidelijk vermeld, dat ik direct na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst vrijgesteld was van werkzaamheden!

Volgens het Haviltex Arrest was in mijn geval finale kwijting van toepassing op de gehele arbeidsovereenkomst, omdat het beëindigen van mijn arbeidsovereenkomst was vastgelegd in artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst en dit het doel was van deze vaststellingsovereenkomst. Bovendien wilde Nucletron dat ik direct na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zou stoppen met het verrichten van werkzaamheden, terwijl ik met in achtneming van de wettelijke opzegtermijn nog enige tijd in dienst was. Om dit doel te bereiken, had Nucletron expliciet in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen, dat ik na ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst per direct was vrijgesteld van werkzaamheden. Niet alleen werd in de vaststellingsovereenkomst duidelijk vastgelegd, dat mijn arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd, tevens was expliciet vastgelegd, dat ik niet meer hoefde te werken! Wanneer het Haviltex Arrest op de juiste wijze door de rechter zou zijn toegepast, had hij bovenstaande argumentatie aangehaald. Natuurlijk hield de rechter deze argumentatie achterwege, anders zou zijn kromme en onvolledige argumentatie helemaal geen hout meer snijden. Het achterwege laten van de juiste interpretatie van het Haviltex Arrest, door niet het beoogde en primaire doel van de vaststellingsovereenkomst aan te geven, was de vierde fout van de rechter.

Het Haviltex Arrest dient te worden toegepast bij het inhoudelijk interpreteren van onvolledige en/of tegenstrijdige bepalingen in overeenkomsten (contracten). Eerder heb ik u uitgelegd, dat Nucletron fouten had gemaakt bij het inhoudelijk opstellen en formuleren van artikelen (bepalingen) in de vaststellingsovereenkomst. Artikel 7 in de vaststellingsovereenkomst (en volgens de rechter ook artikel 9) verwees immers naar een bepaling in een arbeidsovereenkomst die nietig zou worden, terwijl artikel 7 zodanig was opgesteld, dat gesuggereerd zou kunnen worden, dat het verwezen artikel in de arbeidsovereenkomst geldig zou blijven. Wanneer vervolgens wordt bekeken tot welke sociale kringen de betrokken partijen behoren en welke rechtskennis betrokken partijen bezitten, dan waren deze opeenstapeling van stomme fouten mij niet aan te rekenen. De vaststellingsovereenkomst was immers op initiatief van professionals van de afdeling personeelszaken van een groot bedrijf opgesteld, waarbij men bovendien ruime middelen voorhanden had om voor hulp juristen en advocaten in te schakelen. De rechter nam bovenstaande feiten met uitleg niet mee in zijn vonnis, zodat hij het Haviltex Arrest wederom niet volledig toepaste, maar enkel op die punten die hem uitkwamen om Nucletron/Elekta in het gelijk te stellen. De directie van Nucletron hield Erik Lubberman wel verantwoordelijk voor deze knullige fouten en direct na het vonnis, met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, was Erik Lubberman dan ook na ruim acht jaar zijn baan kwijt bij Nucletron.

Omdat de rechter (foutief) van mening was, dat “doorwerkende bepalingen” uit de arbeidsovereenkomst van toepassing waren, was hij eveneens van mening, dat de algehele en finale kwijting in deze kwestie niet van toepassing was. In het vonnis staat:

“De finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst kan redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat die ook ziet op doorwerkende bepalingen uit de arbeidsovereenkomst …”

De rechter had tot nu achtereenvolgens diverse misstappen moeten maken om kromme zaken recht te maken, maar dat was nog niet genoeg om Nucletron/Elekta in het gelijk te stellen. Nu volgens de (foutieve) uitleg van de rechter de finale kwijting niet van toepassing was op de zogenaamd doorwerkende bepalingen uit mijn (nietige) arbeidsovereenkomst, ging hij op zoek naar de bepaling die volgens hem mij verplichtte om in deze kwestie onvoorwaardelijk mijn diensten aan te bieden aan Nucletron. Hiertoe gebruikte de rechter het onlogische en verwarrende stukje tekst uit artikel 17, dat ik hieronder heb onderstreept:

Rechten van intellectuele en industriële eigendom

Aan werkgever komt in binnen- en buitenland het uitsluitend (eigendoms)recht toe op de octrooien, modellen, tekeningen en/of enig ander recht van intellectuele of industriële eigendom voortvloeiende uit de werkzaamheden die de werknemer gedurende de arbeidsovereenkomst heeft verricht, danwel binnen een jaar na afloop daarvan daaruit voortvloeien.

De rechter had onderstaande motivatie gebruikt om mij in het ongelijk te stellen:

In de aard van bepalingen zoals de artt. 15, 16, 17 en 18 van de arbeidsovereenkomst ligt besloten dat die ook na het einde van de arbeidsovereenkomst partijen blijven binden voor zolang als uit die bepalingen voortvloeit. Zo geldt voor art. 17 dat aan Nucletron ook toekomen intellectuele eigendomsrechten die binnen een jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst voortvloeien uit werkzaamheden die Mäkel gedurende de arbeidsovereenkomst heeft verricht. Uit die bepaling en overigens ook uit de maatstaven van postconctractuele redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat Mäkel ook na het einde van de arbeidsovereenkomst binnen zekere grenzen is gehouden zijn medewerking te verlenen aan het kunnen verkrijgen van die intellectuele eigendomsrechten door Nucletron. De finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst kan redelijkerwijs niet zo worden begrepen dat die ook ziet op doorwerkende bepalingen uit de arbeidsovereenkomst, nu dat niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst is bepaald.

De rechter had de hierboven onzinnige bepaling “…binnen een jaar na afloop…” gebruikt om zijn doel te kunnen bereiken. Deze bepaling is onzinnig, omdat even daarvoor was bepaald, dat aan Nucletron “het uitsluitend (eigendoms)recht” toekwam. Dit betekende, dat Nucletron op ieder moment en altijd deze rechten kon laten vastleggen. Het was zinloos een beperkende bepaling “binnen een jaar na afloop” toe te voegen. Om deze onzinnige bepaling in het voordeel van Nucletron te kunnen toepassen, had hij een draai aan de interpretatie van deze onzinnige bepaling gegeven. De rechter had geschreven:

“Uit die bepaling en overigens ook uit de maatstaven van postconctractuele redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat Mäkel ook na het einde van de arbeidsovereenkomst binnen zekere grenzen is gehouden zijn medewerking te verlenen…”

De rechter schreef “maatstaven van postcontractuele redelijkheid en billijkheid” en “binnen zekere grenzen”. Vindt u het niet hilarisch dat een rechter deze vage begrippen durft aan te halen in dit vonnis, gezien wat Nucletron mij allemaal al had aangedaan? We hebben het hier over een avontuur, waarbij Nucletron zich als een misdadige werkgever had gedragen. Hiervan was de rechter niet op de hoogte, maar hij had eventueel vanuit interesse naar de voorgeschiedenis kunnen vragen. Waar de rechter wel op de hoogte van was, waren de tegen mijn persoon geuite dreigementen door de advocaat de heer mr. drs. A.J.P. van Beurden. De heer Van Beurden had niet alleen met boetes gedreigd, maar tevens gedreigd beslag te laten leggen op mijn eigendommen. Niet alleen waren deze boetes door de rechter niet toegewezen (met uitzondering van een boete, indien ik mij niet aan het vonnis zou houden), maar de rechter zweeg ook nog eens over de onrechtmatig geuite dreigementen door de advocaat. Door hierover te zwijgen, toonde de rechter dat hij het blijkbaar redelijk en billijk vond, dat de advocaat deze dreigementen bij mij had toegepast.

De rechter schreef ook nog over “binnen zekere grenzen”. Dit was pure verkooppraat van een mislukte verkoper. Gezien de manier waarop de rechter op zijn manier kromme zaken recht had gemaakt, bestonden deze zogenaamde zekere grenzen voor deze rechter in ieder geval niet. Bovendien verzweeg de rechter de grenzen die wel zeker waren.

Dat de rechter heel goed op de hoogte bleek te zijn van het Haviltex Arrest, bleek uit de passage “… nu dat niet uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst is bepaald…”. Omdat de rechter goed op de hoogte bleek te zijn van het Haviltex Arrest, zou het logisch geweest zijn, dat hij dit arrest in het vonnis had genoemd. Dat hij dit niet had gedaan, had er ongetwijfeld mee te maken dat hij geen slapende honden wakker wilde maken. Kennis is immers macht.

OPSOMMING FOUTEN VAN DE RECHTER

Opgesomd had de rechter onderstaande fouten moeten maken teneinde mij in mijn ongelijk te kunnen stellen en daarmee de eisen van Nucletron/Elekta volledig in te willigen:

  1. Hoewel de rechter had vermeld dat per 31 oktober 2012 mijn arbeidsovereenkomst was komen te vervallen, had hij niet vermeld dat dit betekende dat mijn arbeidsovereenkomst per diezelfde datum nietig was geworden.
  2. De rechter had nooit naar zogenaamde “doorwerkende bepalingen” uit mijn arbeidsovereenkomst mogen verwijzen, omdat deze per 31 oktober 2012 nietig was.
  3. De rechter had onterecht verwezen naar “doorwerkende bepalingen” in mijn arbeidsovereenkomst, door gebruik te maken van het onjuist geformuleerde artikel 7 uit mijn vaststellingsovereenkomst, terwijl de onjuiste formulering juist liet zien dat de mensen die de vaststellingsovereenkomst hadden opgesteld, niet begrepen waar zij mee bezig waren.
  4. De rechter had onterecht artikel 9 uit de vaststellingsovereenkomst aangehaald om hiermee “aan te tonen” dat sprake was van “doorwerkende bepalingen” in mijn arbeidsovereenkomst.
  5. De rechter had een zeer duidelijke afspraak volgens artikel 9 uit de vaststellingsovereenkomst genegeerd, waarin werd benadrukt dat in geval van conflicten tussen beide overeenkomsten, de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst prevaleerden.
  6. De rechter beweerde dat alle doorwerkende artikelen uit mijn (nietige) arbeidsovereenkomst hun geldigheid bleven behouden, omdat volgens hem door verwijzing twee artikelen geldig waren.
  7. De rechter paste niet op correcte wijze het Haviltex Arrest toe, door niet het beoogde en primaire doel van de vaststellingsovereenkomst aan te geven.
  8. De rechter paste niet op correcte wijze het Haviltex Arrest toe, door in zijn vonnis niet mee te nemen uit welke sociale kringen betrokken partijen afkomstig waren en welke rechtskennis zij zouden moeten bezitten.
  9. De rechter paste niet op correcte wijze het Haviltex Arrest toe, door te stellen dat de in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen finale kwijting wederzijds “redelijkerwijs” niet zo kon worden begrepen.
  10. De rechter had de onzinnige bepaling “…binnen een jaar na afloop…”
  11. De rechter had een onredelijke interpretatie gegeven aan de onzinnige bepaling “…binnen een jaar na afloop…”.

U ziet het goed, dat de rechter achtereenvolgens elf foute stappen had moeten maken om mij in mijn ongelijk te kunnen stellen. Nu zullen wellicht juristen en andere zogenaamde rechtsgeleerden beweren dat dit geen fouten zijn maar interpretaties… of dat ik wellicht iets vergeten ben of had moeten samenvoegen. Wanneer houden deze “deskundigen” eens op met deze onzin! Wat hier is gebeurd heeft niets met rechtvaardigheid van doen, maar met doelbewust een onschuldig en weerloos iemand een oor aan naaien met behulp van het rechtssysteem. Dit vonnis laat wederom duidelijk zien dat het rechtssysteem de bevolking niet van dienst is en is gebaseerd op leugens.

BETALEN PROCESKOSTEN AAN NUCLETRON

Indien u nog altijd niet overtuigd bent dat de rechter doelbewust en opzettelijk mij in mijn ongelijk had gesteld, is het raadzaam om naar het vervolg van het vonnis te kijken. Helaas bleef het niet bij bovenstaande elf misvattingen en veroordeelde de rechter mij ook nog eens tot het betalen van de proceskosten aan Nucletron! Een partij wordt doorgaans alleen veroordeeld tot het betalen van de proceskosten aan de wederpartij, indien één van de partijen verwijtbaar in gebreke was gebleken. Dat ik in gebreke was geweest, kon mij pertinent niet verweten worden, omdat ik door een opeenstapeling van diverse foutieve aannames en kromme interpretaties uiteindelijk door de rechter in mijn ongelijk was gesteld. Het was juist Nucletron/Elekta die keer op keer in gebreke was gebleken door een opeenstapeling van fouten, die het gevolg waren van slordigheid, incompetentie, hebzucht en arrogantie. Wat de rechter bezielde om gemaakte afspraken zo te verdraaien en mij een oor aan te naaien, had hij mij niet verteld. Wel was het tijdens de zitting duidelijk dat hij wat tegen mij had. Door mij te veroordelen tot het betalen van deze proceskosten aan Nucletron, had de rechter wederom laten zien dat hij met opzet mij in mijn ongelijk had gesteld.

Wanneer voorbij wordt gegaan aan het feit dat mijn arbeidsovereenkomst nietig was, dan was nog altijd volgens de vaststellingsovereenkomst overeengekomen, dat ik vrijgesteld was van werkzaamheden, dat finale kwijting over en weer was verleend voor die gevallen waarin niet was voorzien en dat in geval van conflicten tussen beide overeenkomsten, de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst prevaleerden. Deze duidelijke afspraken had de rechter ondergeschikt bevonden aan zijn interpretatie van een nutteloos en verwarrend stukje tekst in artikel 17 van mijn (nietige) arbeidsovereenkomst!

Wanneer ik mij niet zou houden aan artikel 17 uit de arbeidsovereenkomst, dan zou Nucletron gerechtigd zijn mij fikse boetes op te leggen. Deze boetebepaling was in artikel 18 van mijn arbeidsovereenkomst opgenomen. Deze zou in werking zou treden, indien ik mij niet zou houden aan de artikelen 15, 16 en 17. Wanneer de rechter consequent was geweest, dan was een boete zeker op zijn plaats geweest! De rechter had mij immers veroordeeld, dat ik onvoorwaardelijk mijn medewerking diende te verlenen aan Nucletron én het betalen van de proceskosten aan Nucletron. Er is geen enkele reden waarom het betalen van een boete volgens artikel 18 uit mijn arbeidsovereenkomst niet in dit rijtje (“doorwerkende bepalingen”) zou thuishoren. Denkt u maar niet dat de rechter mij deze boete niet had gegeven, omdat hij medelijden met mij had. Wanneer hij mij een boete had gegeven, was deze dermate hoog geweest, dat ik wel hoger beroep had moeten aantekenen, ook al was dat vanwege mijn gezondheid bijna niet te doen geweest. De rechter gaf onderstaande motivatie, waarom volgens hem een boete niet gerechtvaardigd was:

Voor toewijzing van de gevorderde boete is geen plaats, in aanmerking genomen dat het een geldvordering in kort geding betreft. Uit de art. 17 en 18 in onderling verband is niet zonder meer duidelijk dat het niet zetten van de benodigde handtekeningen ook gedragingen zijn waarop een boete is gesteld.

Ik hoop dat u goed heeft gelezen wat de rechter hierboven had geschreven. Hij had geschreven dat het niet zetten van de benodigde handtekeningen geen gedragingen waren waarop een boete was gesteld. Dit bevestigde wederom, dat uit de artikelen 17 en 18, of op enige andere manier, niet te halen viel, dat ik verplicht was mee te werken aan het zetten van de handtekeningen! Indien ik dat wel verplicht was, had de rechter mij immers een boete moeten opleggen. Toch had de rechter eerder in zijn vonnis aan de hand van een onzinnige bepaling uit artikel 17 bepaald, dat ik verplicht was tot het zetten van de handtekeningen! In het vonnis spreekt de rechter zichzelf tegen en is hij zich hiervan heel goed bewust! Ik hoop dat de consequenties hiervan goed bij u doordringen…

Waarom had de rechter mij veroordeeld tot het onvoorwaardelijk medewerking verlenen van het ondertekenen van de documenten en het betalen van de proceskosten aan Nucletron, terwijl hij mij geen boete had opgelegd? Naar mijn mening ging de rechter er van uit dat ik mij bij dit vonnis zou neerleggen en niet in hoger beroep zou gaan. Weinig mensen gaan in hoger beroep, omdat dit zeer veel energie én geld kost. Ik had geen energie meer om in hoger beroep te gaan. Indien de rechter mij wel boetes volgens mijn arbeidsovereenkomst had opgelegd, diende ik dermate hoge bedragen te betalen, dat ik deze niet zo maar even kon neerleggen. Dit betekende, dat ik dan wel in hoger beroep zou moeten gaan, hoe zwaar dit ook voor mij zou zijn.

Dit vonnis van deze rechter behoort tot één van de vele misstanden in onze zogenaamde rechtsstaat, waarvan geen van de betrokken partijen ooit zou hebben verwacht dat iemand zich nog eens in de toekomst zou gaan bekommeren om deze zaak… behalve ikzelf. Het vonnis en het bijbehorende verhaal zou nooit in de kranten komen en ook niet op radio of televisie. Dit was naar mijn idee dan ook de inschatting van deze rechter, mr. R.J.B. Boonekamp. Het merendeel van de mensen zou nog altijd in de illusoire droomstaat verkeren, dat zij in een rechtsstaat leefden waar rechters integer waren en netjes hun werk deden. Het wordt tijd dat deze mensen uit hun droom ontwaken!

Mijn advocaat vond eveneens dat het vonnis van de rechter geen hout sneed en wilde hoger beroep aantekenen. Natuurlijk had ik hierover nagedacht en had besloten dit niet te doen. Ik kon niet meer! Mijn gezondheid liet dit niet toe. Ik was zwaar overspannen, ik sliep nauwelijks en had ook nog diverse lichamelijke klachten. Niet alleen vanwege mijn zeer zwakke gezondheid was het een ongelijke strijd, maar ook vanwege de beschikbare middelen en de verre van integere rechters. Nucletron had vergeleken met mij onbeperkte financiële middelen ter beschikking om mensen te zoeken, die zich er voor leenden om voor Nucletron/Elekta te vechten in het systeem dat wij kennen als het rechtssysteem. Deze mensen waren emotioneel niet bij de zaak betrokken en werden ook niet gehinderd door gezondheidsproblemen. Van gelijke kansen in deze zogenaamde rechtsstaat was in deze zaak (en vele andere zaken) dan ook geen sprake. Bovendien liet ook deze uitspraak wederom zien, dat rechters niet te vertrouwen waren. Moest ik dan in hoger beroep wederom mijn lot in handen van deze onbetrouwbare lieden in zwarte toga’s overlaten? Ik besloot mij bij het vonnis neer te leggen, hoe zuur dit ook voor mij was. Ik vertelde mijn advocaat dat ik niet in hoger beroep wilde gaan. Hij begreep dit niet echt, want ook hij begreep niet hoe slecht mijn gezondheid er aan toe was. Ik wilde mijn aandacht en energie eerst besteden om weer gezond te worden en daarvoor had ik in ieder geval rust nodig. Dit was geen keuze, maar een vereiste van levensbelang! Ik had op het moment van de keuze al wel besloten, dat ik mijn avontuur bij Nucletron/Elekta openbaar zou maken.

Geef een reactie

Gelieve met een van deze methodes in te loggen om je reactie te plaatsen:

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s